Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4300

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4300. En de zon rees hem op; dat dit de verbinding van de goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het verrijzen van de zon, namelijk de verbinding van de goede dingen; dat door het opgaan van de dageraad wordt aangeduid dat de verbinding nabij is of aanvangt, zie nr. 4283; hieruit volgt dat het verrijzen van de zon de verbinding zelf is; want de zon betekent in de innerlijke zin de hemelse liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060; dus de goede dingen, want deze zijn van die liefde; wanneer de hemelse liefde zich bij de mens openbaart, dat wil zeggen, wanneer zij wordt bemerkt, dan wordt er gezegd dat de zon hem verrijst, want dan worden de goede dingen van die liefde met hem verbonden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

Tot nu toe bevat deze vertaling passages tot en met #325. Er wordt waarschijnlijk nog aan gewerkt. Als je op de pijl naar links drukt, vind je het laatste nummer dat vertaald is.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1712

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1712. Dat de woorden ‘hij verdeelde zich tegen hen des nachts’ de schaduw betekenen, waarin de schijnbare goedheden en waarheden verkeerden, blijkt uit de betekenis van de nacht, hetgeen de staat van de schaduw is. Er wordt van de staat van de schaduw gesproken, wanneer men niet weet of het goede en ware schijnbaar dan wel echt is. Eenieder meent, wanneer hij in het schijnbaar goede en ware is, dat dit goede en ware echt is; het is het boze en valse, in het schijnbaar goede en ware aanwezig, dat schaduw werpt en maakt dat het als echt schijnt. Zij die in onwetendheid verkeren, kunnen niet beter weten of het goede dat zij doen, is van hen, en het ware dat zij denken is van hen. Evenzo is het gesteld met hen, die aan zichzelf de goedheden toeschrijven die zij doen en daarin een verdienste stellen, terwijl zij dan niet weten, dat het geen goedheden zijn, hoewel het zo schijnt, en dat het eigene en de eigen verdienste, die zij daarin stellen, boosheden en valsheden zijn die verdonkeren en verduisteren; evenzo in vele andere dingen. Van welke aard het boze en het valse is en hoeveel boosheid en valsheid in die dingen verborgen ligt, kan nooit zo worden gezien in het leven van het lichaam als in het andere leven; dan vertoont het zich geheel open en bloot als in het heldere licht. Maar anders is het gesteld, wanneer dit geschiedt uit onwetendheid die niet bevestigd is; dan worden die boosheden en valsheden gemakkelijk verstrooid. Wanneer men zich echter hierin bevestigt, dat men het goede uit eigen krachten kan doen en het boze zou kunnen weerstaan, en dat men dus zo de zaligheid verdient, blijft dit toegevoegd en maakt dat het goede boos en het ware vals is. Niettemin is de orde deze, dat de mens het goede zal doen als uit zichzelf en daarom de hand niet mag laten zakken met de gedachte ‘als ik niets goeds uit mijzelf kan doen, moet ik de rechtstreekse invloeiing afwachten en zo dus in een afwachtende houding blijven; dit is ook tegen de orde; maar hij moet het goede doen als uit zichzelf, maar wanneer hij nadenkt over het goede dat hij doet of gedaan heeft, dan moet hij denken, erkennen en geloven, dat de Heer het bij hem heeft gewerkt; wanneer hij zich zo laat zakken met de gedachte zoals zo even aangegeven, dan is er geen subject waarin de Heer werken kan. Hij kan niet in iemand invloeien, die zich van al datgene berooft, waarin de krachten gegoten moeten worden; het is alsof iemand niets wilde leren dan wat hem door openbaring ten deel viel; of als iemand niets wilde onderwijzen wanneer hem niet de woorden werden ingegeven; of als iemand niets wilde ondernemen, wanneer hij niet gedreven werd als buiten zijn wil om. Wanneer dat gebeurde, zou hij nog veel verontwaardigder zijn, dat hij als iets onbezields was, terwijl toch hetgeen van de Heer bij de mens bezield wordt, datgene is wat schijnt alsof het van de mens was. Zo bijvoorbeeld is het een eeuwige waarheid dat de mens niet uit zichzelf leeft; wanneer het echter niet scheen alsof hij uit zichzelf leefde, zou hij geenszins kunnen leven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl