4300. En de zon rees hem op; dat dit de verbinding van de goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het verrijzen van de zon, namelijk de verbinding van de goede dingen; dat door het opgaan van de dageraad wordt aangeduid dat de verbinding nabij is of aanvangt, zie nr. 4283; hieruit volgt dat het verrijzen van de zon de verbinding zelf is; want de zon betekent in de innerlijke zin de hemelse liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060; dus de goede dingen, want deze zijn van die liefde; wanneer de hemelse liefde zich bij de mens openbaart, dat wil zeggen, wanneer zij wordt bemerkt, dan wordt er gezegd dat de zon hem verrijst, want dan worden de goede dingen van die liefde met hem verbonden.

2769. 'And He said to him, Abraham' means the Lord's perception from Divine Truth. This is clear from the meaning of 'saying' - in the historical parts of the Word - as perceiving, dealt with in 1898, 1919, 2080, 2619, and from the representation of 'Abraham' as the Lord. This perception sprang from Divine Truth, as may be seen from the consideration that the name GOD is used, not JEHOVAH. For in the Word when truth is the subject the name God occurs, but when good is the subject the name Jehovah, see 2586. This explains why the name God is used in the present verse and in those that follow as far as verse 11, in that temptation is the subject in those verses, and why Jehovah is used in verse 11 and those that follow, in that deliverance is the subject in these verses. For it is from truth that all temptation and condemnation come about, but from good that all deliverance and salvation are effected. Truth condemns but good saves, see 1685, 2258, 2335.