Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4300

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4300. En de zon rees hem op; dat dit de verbinding van de goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het verrijzen van de zon, namelijk de verbinding van de goede dingen; dat door het opgaan van de dageraad wordt aangeduid dat de verbinding nabij is of aanvangt, zie nr. 4283; hieruit volgt dat het verrijzen van de zon de verbinding zelf is; want de zon betekent in de innerlijke zin de hemelse liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060; dus de goede dingen, want deze zijn van die liefde; wanneer de hemelse liefde zich bij de mens openbaart, dat wil zeggen, wanneer zij wordt bemerkt, dan wordt er gezegd dat de zon hem verrijst, want dan worden de goede dingen van die liefde met hem verbonden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4779

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4779. En hij legde een zak op zijn lenden; dat dit de rouw betekent over het verloren gegane goede, staat vast uit de betekenis van een zak leggen op de lenden, wat het uitbeeldende is geweest van de rouw over het verloren gegane goede; de lenden immers betekenen de echtelijke liefde en vandaar elke hemelse en geestelijke liefde, nrs. 3021, 3294, 4277, 4280, 4575 en dit vanwege de overeenstemming, want zoals alle organen, leden en ingewanden van het menselijk lichaam overeenstemmen met de Grootste Mens, zoals aan de einden van de hoofdstukken is getoond, zo stemmen de lenden dus met diegenen in de Grootste Mens of in de hemel overeen die in de echtelijke liefde zijn geweest; en omdat de echtelijke liefde de fundamentele liefde is van alle liefden, wordt daarom met de lenden in het algemeen elke hemelse en geestelijke liefde aangeduid; vandaar dit ritueel dat zij een zak op de lenden legden wanneer zij rouwden over het verloren gegane goede; al het goede immers is van de liefde. Dat zij een zak op de lenden legden wanneer zij deze rouw betuigden, kan uit de profetische en historische dingen van het Woord vaststaan, zoals bij Amos:

‘Ik zal uw feesten in rouw en al uw gezangen in weeklage verkeren; aldus zal Ik op alle lenden een zak doen opkomen en op elk hoofd kaalheid en Ik zal haar stellen zoals de rouw over een enigverwekte en haar uiteinden zoals een bittere dag’, (Amos 8:10);

een zak doen opkomen op alle lenden, voor de rouw over de verloren gegane goede dingen; alle lenden voor alle goede dingen van de liefde.

Bij Jonas:

‘De mannen van Ninive geloofden in God en derhalve riepen zij een vasten uit en trokken zij zakken aan van de grootste af tot de kleinste toe; en toen het woord was geraakt tot de koning van Ninive, stond hij van zijn troon op en legde hij zijn mantel van over hem af en bedekte hij zich met een zak en zat hij op de as; en hij liet uitroepen dat mens en beest met zakken bedekt zouden worden’, (Jonas 3:5, 6, 8);

het is duidelijk dat het een uitbeeldend teken was van de rouw over het boze, en dit was de oorzaak waardoor Ninive te gronde zou gaan; dus over het verloren gegane goede.

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen een schreeuw over u slaken met hun stem en zij zullen bitterlijk schreeuwen en zij zullen stof doen opkomen over hun hoofden, in de as zullen zij zich wentelen en zij zullen zich kaalheid toebrengen over u en zakken aangorden’, (Ezechiël 27:30, 31);

over Tyrus; die afzonderlijke dingen waren uitbeeldingen van de rouw over de valse en boze dingen, dus over de verloren gegane ware en goede dingen; een schreeuw slaken en bitterlijk schreeuwen, voor de weeklage over het valse of het verloren gegane ware, nr. 2240; stof doen opkomen over het hoofd, voor verdoemd zijn vanwege het boze, nr. 278; zich in de as wentelen, voor verdoemd zijn vanwege het valse; zich kaalheid toebrengen, voor de rouw vanwege de oorzaak dat de natuurlijke mens niet het ware heeft, nr. 3301; zakken aangorden, voor de rouw vanwege de oorzaak dat hij niet het goede heeft; eender bij Jeremia:

‘O, dochter Mijn volks, gord u met een zak en wentel u in de as, maakt u de rouw eens enigverwekte, de klacht der bitterheden, omdat de verwoester plotseling over ons zal komen’, (Jeremia 6:26);

en elders bij dezelfde:

‘Zij zullen zitten op de aarde, zij zullen zwijgen, de ouderlingen der dochter Zions, zij zullen stof doen opkomen over hun hoofd, zij zullen zich gorden met zakken, zij zullen haar hoofd doen nederdalen op de aarde, de maagden van Jeruzalem’, (Klaagliederen 2:10);

hier eendere uitbeeldende dingen volgens de geslachten van het goede en van het ware die verloren zijn gegaan, zoals eerder.

Bij Jesaja:

‘De profetische uitspraak aangaande Moab: Hij zal opklimmen tot Bajith en Dibon, in de hoogten om te wenen, over Nebo en over Medba zal Moab huilen; op al zijn hoofden is kaalheid, alle baard is geschoren; in zijn straten hebben zij een zak aangegord, op zijn daken en in zijn straten zal hij ganselijk huilen, afdalende in geween’, (Jesaja 15:2, 3);

Moab voor hen die de goede dingen schenden, nr. 2468;

de rouw over die schending, welke door Moab wordt aangeduid, wordt met zulke dingen beschreven als met dat boze van dat geslacht overeenstemmen; daarom bijna eender bij Jeremia:

‘Alle hoofd is kaalheid en alle baard geschoren, op alle handen zijn insnijdingen en op de lenden een zak; op alle daken van Moab en in haar straten een en al rouw’, (Jeremia 48:37, 38). Toen koning Hiskia de lasteringen hoorde die Rabsake tegen Jeruzalem sprak, ‘verscheurde hij zijn klederen en bedekte zich met een zak’, (Jesaja 37:1; 2 Koningen 19:1);

omdat hij tegen Jehovah, de koning en Jeruzalem sprak; vandaar de rouw; dat hij tegen het ware sprak, wordt daarmee aangeduid dat hij de klederen verscheurde, nr. 4763;

dat hij tegen het goede sprak, daarmee dat hij zich met een zak bedekte; waar immers in het Woord over het ware wordt gehandeld, vanwege het hemels huwelijk, te weten het huwelijk van het goede en het ware en van het ware en het goede, in de afzonderlijke dingen, zoals ook bij David:

‘Gij hebt mijn rouw verkeerd in een rei, Gij hebt mijn zak geopend en mij met vreugde omgord’, (Psalm 30:12);

daar wordt rei gezegd met betrekking tot de ware dingen en vreugde met betrekking tot de goede dingen, zoals eveneens elders in het Woord; dus de zak openen, de rouw over het verloren gegane goede wegnemen. In het tweede Boek van Samuël:

‘David zei tot Joab en tot al het volk dat met hem was: Scheurt uw klederen en omgordt u met zakken en weeklaagt voor Abner’, (2 Samuël 3:31);

omdat een misdaad was begaan tegen het ware en het goede, werd daarom door David bevolen, dat zij de klederen zouden scheuren en zich met zakken omgorden. Evenzo reet Achab, omdat hij tegen het billijke en het gerechte was en in geestelijke zin tegen het ware en het goede had gehandeld, toen hij de woorden van Elias hoorde, dat hij zou worden uitgeroeid, ‘zijn klederen en legde een zak op zijn vlees en vastte en lag neder in de zak en ging langzaam’, (1 Koningen 21:27). Dat zak wordt gezegd met betrekking tot het verloren gegane goede, kan ook vaststaan bij Johannes:

‘Toen het het zesde zegel had geopend, ziet, er werd een grote aardbeving en de zon werd zwart zoals een zak en de ganse maan werd als bloed’, (Openbaring 6:12);

de aardbeving staat voor de verandering van de staat van de Kerk ten aanzien van het goede en het ware, nr. 3355;

de zon voor het goede van de liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 4060, 4300, 4696; waarom er met betrekking daartoe, wanneer het verloren is gegaan, van ‘zak’ wordt gesproken; de maan voor het ware van het geloof, nrs. 1529, 1530, 2120, 2495, 4060, met betrekking waartoe van bloed wordt gesproken, omdat het bloed het vervalste en ontwijde ware is, nr. 4735. Omdat een zak aantrekken en zich in as wentelen de rouw over de boze en valse dingen uitbeeldde, beeldde het ook de vernedering uit en eveneens de boetedoening; het voornaamste immers van de vernedering is erkennen dat men vanuit zich niets dan het boze en het valse is; evenzo van de boetedoening, die niet plaatsvindt dan alleen door vernedering en deze door de belijdenis van het hart, dat men vanuit zich zodanig is. Dat een zak aantrekken tot de vernedering behoorde, zie (1 Koningen 21:27-29);

dat het tot de boetedoening behoort, (Mattheüs 11:21; Lukas 10:13);

maar dat het niets anders dan een uitbeelding was, dus alleen iets uiterlijks dat van het lichaam is, maar niet iets innerlijke dat van het hart is, blijkt bij Jesaja:

‘Is het om zijn hoofd te krommen zoals een bies en in een zak en in as neder te liggen; zult gij dit vasten noemen en een dag van welbehagen voor Jehovah; is niet dit het vasten hetwelk Ik verkies, de banden der boosheid te openen, de hongerige het brood te breken’, (Jesaja 58:5-7).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #7988

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

7988. Al de legerscharen van Jehovah gingen uit het land van Egypte uit; dat dit betekent dat zij die in het ware en het goede waren en toch daar werden vastgehouden, werden bevrijd, staat vast uit de betekenis van uit het land van Egypte uitgaan; dus uit de bestokingen bevrijd worden; dat uitgaan is bevrijd worden is duidelijk; en dat het land van Egypte de bestokingen en de aanvallen zijn, zie nr. 7278; en uit de betekenis van de legerscharen van Jehovah, namelijk het ware en het goede dat van de geestelijke Kerk is, dus degenen die daarin zijn, nrs. 3448, 7236.

Dat het ware en het goede de legerscharen van Jehovah zijn, staat vast bij Daniël: ‘Er ging uit één hoorn van het kleine van de geitenbok en hij groeide zeer naar het zuiden en naar de opgang en naar het sierlijke en hij groeide tot aan het leger der hemelen en hij wierp ter aarde neder van het leger en van de sterren en hij vertrad ze. Ja zelfs verhief hij zich tot aan de vorst des legers; en het leger werd overgegeven op het gedurig offer tot de overtreding, omdat hij de waarheid ter aarde nederwierp. Toen hoorde ik één heilige spreken: Tot hoelang wordt èn het heilige èn het leger gegeven tot vertreding? Hij zei tot mij: Tot aan de avond en de morgen, tweeduizenddriehonderd; dan zal het heilige gerechtvaardigd worden’, (Daniël 8:9-14); hier blijkt het duidelijk dat de legerscharen de waarheden en de goedheden zijn; er wordt immers gezegd, dat hij ter aarde nederwierp van het leger en van de sterren en daarna dat hij de waarheid ter aarde nederwierp en dat het leger ter vertreding zou zijn tot aan de avond en de morgen, dat wil zeggen, tot de Komst van de Heer.

Omdat de waarheden en de goedheden de legerscharen van Jehovah zijn, worden daarom de engelen Zijn legerscharen genoemd, zoals in boek Koningen 1: ‘Micha de profeet zei: Ik zag Jehovah zittende op Zijn troon en het algehele leger der hemelen staande naast Hem’, (1 Koningen 22:19).

En bij David: ‘Zegent Jehovah, Zijn engelen, machtigen in sterkte, zegent Jehovah, al Zijn legerscharen, Zijn dienaars’, (Psalm 103:20); de engelen worden legerscharen genoemd naar de ware en de goede dingen waarin zij zijn; ook werden niet alleen de engelen de legerscharen van Jehovah genoemd, maar ook de schijnselgevers van de hemel, zoals de zon, de maan en de sterren; en wel omdat met de zon het goede van de liefde werd aangeduid, met de maan het goede van het geloof en met de sterren de erkentenissen van het goede en het ware; dat die schijnselgevers legerscharen worden genoemd, blijkt in het boek Genesis: ‘Volbracht zijn de hemelen en de aarde en al hun legerscharen’, (Genesis 2:1), waar onder de legerscharen alle schijnselgevers van de hemel worden verstaan, maar in de innerlijke zin, waarin gehandeld wordt over de nieuwe schepping van de mens, worden de ware en de goede dingen verstaan.

Evenzo bij David: ‘Looft Jehovah, al Zijn engelen, looft Hem, al Zijn legerscharen, looft Hem, zon en maan, looft Hem, alle gij sterren des lichts’, (Psalm 148:2,3); dat de zon het goede van de liefde is en de maan het goede van het geloof, zie de nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 4060, 4696, 5377, 7083; en dat de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn, nrs. 1808, 2120, 2495, 2849, 4697.

Dat de zon, de maan en de sterren de goede en de ware dingen betekenen, komt omdat de Heer in de hemel de Zon is voor de hemelsen en de Maan voor de geestelijken, nrs. 1521, 1529-1531, 3636, 3643, 4300, 4321m 5097, 7078, 7083, 7171, 7173 en omdat de woonplaatsen van de engelen blinken zoals de sterren, volgens de teksten bij Daniël: ‘Dan zullen de inzichtsvollen blinken zoals de glans des uitspansels en zij die velen rechtvaardigen, zoals de sterren, tot in de eeuw en de eeuwigheid, (Daniël 12:3).

Omdat de engelen krachtens het ware en goede de legerscharen van Jehovah worden genoemd en eveneens de zon, de maan en de sterren zo worden genoemd en omdat al het ware en goede uit de Heer voortgaat, wordt daarom de Heer in het Woord Jehovah Zebaoth of van de legerscharen genoemd, nr. 3448.

Hij wordt ook zo genoemd omdat Hij voor de mens tegen de hellen strijdt.

Hieruit kan nu vaststaan wat in de innerlijke zin wordt verstaan onder de legerscharen van Jehovah.

Dat de zonen van Jakob die uit Egypte uitgingen, die niet waren, maar die hebben uitgebeeld, blijkt uit hun leven in Egypte, namelijk dat zij Jehovah niet hebben gekend, zelfs niet eens Zijn Naam, voordat deze aan Mozes werd aangeduid uit het braambos, (Exodus 3:13-16); en verder dat zij evenzeer als de Egyptenaren, aanbidders van het kalf waren, zoals men kan opmaken uit (Exodus 32); en verder uit hun leven in de woestijn, namelijk dat zij zodanig waren dat zij niet in het land Kanaän konden worden binnengeleid; dus waren zij allesbehalve de legerscharen van Jehovah.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl