Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4299

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4299. Omdat ik God van aangezichten tot aangezichten heb gezien en mijn ziel bevrijd is geweest; dat dit betekent dat Hij de zwaarste verzoekingen doorstond, alsof zij uit het Goddelijke waren, staat vast uit de betekenis van ‘God zien’, namelijk de toenadering tot Hem door de innerlijke dingen, namelijk door de goede en ware dingen, vandaar de tegenwoordigheid, zie nr. 4198 en uit de betekenis van de aangezichten, nrs. 1999, 2434, 3527, 3573, 4066;

en dus het denken en de aandoeningen, want deze beide zijn de innerlijke dingen, omdat zij van de ziel en van het gemoed zijn en zich in het aangezicht openbaren; en uit de betekenis van ‘mijn ziel is bevrijd geweest’ namelijk doorstaan, namelijk de Goddelijke tegenwoordigheid. Dat door al die dingen wordt aangeduid dat Hij de zwaarste verzoekingen doorstond alsof zij uit het Goddelijke waren, kan nergens anders vandaan blijken dan uit de naastgelegen en de verderaf gelegen oorzaken van de verzoekingen; de naastgelegen oorzaken zijn de boze en valse dingen bij de mens, die hem in verzoekingen leiden, dus de boze geesten en genieën die ze ingieten, nr. 4249; toch kan niemand verzocht worden, dat wil zeggen, enige geestelijke verzoeking ondergaan, dan alleen degene die een geweten heeft, want de geestelijke verzoeking is niets anders dan een marteling van het geweten; dus kunnen geen anderen verzocht worden dan zij die in het hemels en geestelijk goede zijn, want dezen hebben een geweten; de overigen hebben het niet en weten zelfs niet eens wat een geweten is; het geweten is de nieuwe wil en het nieuwe verstand uit de Heer; en dus is het de tegenwoordigheid van de Heer bij de mens en deze tegenwoordigheid is des te dichter nabij, hoe meer de mens in de aandoening van het goede of van het ware is; indien de tegenwoordigheid van de Heer dichter nabij is dan de mens naar verhouding in de aandoening van het goede of het ware is, dan komt de mens in verzoeking; de oorzaak hiervan is dat de boze en valse dingen die bij de mens zijn, die getemperd zijn met de goede en ware dingen bij hem, de nadere tegenwoordigheid niet kunnen doorstaan; dit kan vaststaan uit wat in het andere leven bestaat, namelijk dat de boze geesten geenszins enig hemels gezelschap kunnen naderen of zij beginnen angstig en gemarteld te worden; verder dat de boze geesten het niet verdragen dat de engelen hen onderzoeken, want zij worden terstond gemarteld en vallen in onmacht; en eveneens hieruit dat de hel van de hemel is verwijderd, met als oorzaak dat de hel de hemel niet verdraagt, dat wil zeggen, de tegenwoordigheid van de Heer die in de hemel is; vandaar komt het, dat in het Woord van hen gezegd wordt:

‘Dan zullen zij aanvangen te zeggen tot de bergen: Valt op ons en tot de heuvelen; Verbergt ons’, (Lukas 23:30);

en elders:

‘Zij zullen tot de bergen en tot de steenrotsen zeggen: Stort over ons en verbergt ons van het aangezicht van Degene die op de troon zit’, (Openbaring 6:16);

ook verschijnt de nevelachtige en duistere sfeer die uitwasemt van de boze en valse dingen van degenen die in de hel zijn, in de gedaante van een berg of een steenrots, waaronder zij verborgen worden, zie de nrs. 1265, 1267, 1270. Hieruit nu kan men weten dat ‘ik heb God van aangezichten tot aangezichten gezien en mijn ziel is bevrijd geweest’ de zwaarste verzoekingen betekent, alsof die uit het Goddelijke waren. De verzoekingen en de martelingen verschijnen alsof zij uit het Goddelijke waren, omdat ze, zoals gezegd, door de Goddelijke tegenwoordigheid van de Heer ontstaan, toch zijn ze niet vanuit het Goddelijke of uit de Heer, maar uit de boze en valse dingen die bij degene zijn die verzocht of gemarteld wordt; uit de Heer immers gaat niet dan het heilige, goede, ware en barmhartige voort; het is dit heilige, namelijk het goede, het ware en het barmhartige, dat diegenen die in de boze en valse dingen zijn, niet kunnen uithouden, omdat die dingen tegenovergesteld of strijdig zijn; de boze dingen, de valse dingen en de onbarmhartigheid streven aanhoudend daarnaar om die heilige dingen te schenden en voor zoveel als zij ze aanvallen voor zoveel worden zij gemarteld; en wanneer zij aanvallen en vandaar gemarteld worden, dan menen zij dat het het Goddelijke is dat hen martelt; dit is het wat wordt verstaan onder ‘alsof zij uit het Goddelijke waren’. Dat niemand Jehovah van aangezicht tot aangezicht kan zien en leven, was aan de Ouden bekend en van daar ging de erkentenis daarover over op de nakomelingen van Jakob; daarom waren zij zozeer verheugd wanneer zij enig engel hadden gezien en toch leefden; zoals in het Boek Richteren:

‘Gideon zag, dat het een engel van Jehovah was; daarom zei Gideon: Heer Jehovah, daarom omdat ik een engel van Jehovah gezien heb van aangezicht tot aangezicht; en Jehovah zei tot hem: Vrede zij u, vrees niet, omdat gij niet sterven zult’, (Richteren 6:22, 23). In hetzelfde Boek:

‘Manoach zei tot zijn echtgenote: Stervende zullen wij sterven, omdat wij God gezien hebben’, (Richteren 13:22);

en bij Mozes:

‘Jehovah zei tot Mozes:

‘Gij zult Mijn aangezichten niet kunnen zien, omdat de mens Mij niet zal zien en leven’, (Exodus 33:20). Dat van Mozes wordt gezegd dat hij met Jehovah sprak van aangezicht tot aangezicht, (Exodus 33:11) en dat ‘Jehovah hem gekend heeft van aangezicht tot aangezicht’, (Deuteronomium 34:10), is omdat Hij hem verscheen in een menselijke vorm die aangepast was aan zijn opneming en die uiterlijk was, namelijk als een oude man met een baard, die bij hem gezeten was, zoals ik door de engelen hierover ben onderricht; vandaar hadden ook de Joden geen andere voorstelling dan zoals van een zeer oud mens met een lange en sneeuwwitte baard, die meer dan de andere goden wonderen kon doen; niet dat Hij de Allerheiligste was, omdat zij niet wisten wat het heilige was; te minder zouden zij ooit het heilige hebben kunnen zien dat uit Hem voortgaat, omdat zij in een lichamelijke en aardse liefde waren, zonder heilig innerlijke, nrs. 4289, 4293.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #244

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

244. Zij die buiten de kerk zijn en één God erkennen en volgens hun godsdienstige in een zekere naastenliefde leven, zijn in gemeenschap met hen die van de kerk zijn. Niemand die gelooft in God en goed leeft wordt verdoemd. Daaruit blijkt dat de kerk van de Heer overal in het gehele wereld is, hoewel in het bijzonder daar waar de Heer wordt erkend, en waar het Woord is.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4735

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4735. Vergiet niet het bloed; dat dit betekent dat zij het heilige niet zouden schenden, staat vast uit de betekenis van het bloed, namelijk het heilige, waarover hierna; vandaar is ‘bloed vergieten’ schenden. Al het heilige in de hemel gaat voort vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer en daaruit al het heilige in de Kerk; en daarom werd, opdat zij dit niet zouden schenden, door de Heer het Heilig Avondmaal ingesteld en daar wordt met nadruk de woorden uitgesproken, dat het Brood daar Zijn Vlees is en de Wijn daar Zijn Bloed, dus dat het Zijn Goddelijk Menselijke is, waar vanuit dan het Heilige is.

Bij de Ouden betekende het vlees en het bloed het menselijk eigene, omdat het menselijke uit vlees en bloed bestaat. Vandaar zei de Heer tot Simon:

‘Gezegend zijt gij, want vlees en bloed heeft u dat niet onthuld, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is’, (Mattheüs 16:17). Dus is het Vlees en het Bloed met het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal aangeduid, het Menselijk eigene van de Heer; het eigene zelf van de Heer, dat Hij Zich uit eigen macht heeft verworven, is Goddelijk; Zijn eigene vanuit de ontvangenis was dat wat Hij vanuit Zijn Vader Jehovah had en het was Jehovah zelf; vandaar was het eigene dat Hij Zich in het Menselijke heeft verworven, Goddelijk; het is dit Goddelijk eigene in het Menselijke dat Vlees en Bloed wordt genoemd; het Vlees is Zijn Goddelijk Goede, nr. 3813, het Bloed is het Goddelijk Ware van het Goddelijk Goede. Het Menselijke van de Heer kan, nadat het verheerlijkt of Goddelijk is gemaakt, niet als menselijk worden opgevat, maar zoals de Goddelijke Liefde in de menselijke vorm; en dit nog meer dan de engelen, die wanneer zij verschijnen, zoals zij door mij werden gezien, evenals vormen van liefde en naastenliefde verschijnen onder de menselijke gedaante en dit uit de Heer; vanuit de Goddelijke Liefde immers maakte de Heer Zijn Menselijke Goddelijk, zoals de mens door de hemelse liefde een engel wordt na de dood, zodat hij, zoals gezegd, verschijnt als een vorm van de liefde en de naastenliefde onder de menselijke gedaante. Daaruit blijkt dat met het Goddelijk Menselijke van de Heer in de hemelse zin de Goddelijke Liefde zelf wordt aangeduid, die de liefde jegens het gehele menselijke geslacht is, en dat Hij het wil zaligen, gezegend en gelukkig maken tot in het eeuwige en daaraan Zijn Goddelijke toe-eigenen, voor zoveel zij het vatten kunnen. Het zijn deze liefde en de wederkerige liefde van de mens tot de Heer en eveneens de liefde jegens de naaste, die worden aangeduid en uitgebeeld in het Heilig Avondmaal: de hemelse Goddelijke Liefde met het Vlees of het Brood daar en de geestelijke Goddelijke Liefde met het Bloed of de Wijn daar. Hieruit kan nu vaststaan wat onder het eten van het Vlees van de Heer en het drinken van Zijn Bloed wordt verstaan bij Johannes:

‘Ik ben het levende Brood dat uit de hemel nederdaalt; zo iemand van dit Brood zal hebben gegeten, die zal in der eeuwigheid leven; het Brood echter dat Ik zal geven, is Mijn Vlees; voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden; tenzij dat gij het Vlees van de Zoon des Mensen zult hebben gegeten en Zijn Bloed zult hebben gedronken, zo zult gij geen leven in ulieden hebben; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem weder opwekken ten uiterste dage; want Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem. Dit is het Brood dat uit de hemel nederdaalt’, (Johannes 6:50-58). Omdat met het Vlees en het Bloed het Goddelijk hemelse en het Goddelijk geestelijke wordt aangeduid, dat zoals gezegd, vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer is, of wat hetzelfde is, het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware van Zijn Liefde, wordt met eten en drinken het zich toe-eigenen ervan aangeduid; de toe-eigening vindt plaats door het leven van de liefde en van de naastenliefde, dat ook het leven van het geloof is. Dat eten is zich het goede toe-eigenen en drinken zich het ware toe-eigenen, zie de nrs. 2187, 3069, 3168, 3513, 3596, 3734, 3832, 4017, 4018. Omdat het Bloed in de hemelse zin het Goddelijk Geestelijke betekent of het Goddelijk Ware, voortgaande uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, betekent het daarom het Heilige, want het voortgaande Goddelijk Ware, dat uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortkomt, is het Heilige Zelf; het Heilige is niets anders, noch ergens anders vandaan. Dat het Bloed dit Heilige is, kan uit verscheidene plaatsen in het Woord vaststaan, waarvan de volgende mogen worden aangevoerd; bij Ezechiël:

‘Zoon des mensen, zo zei de Heer Jehovih. Zeg tot alle vogel des hemels, tot alle wilde dier des velds: Vergadert u en komt, vergadert u van de omtrek over Mijn slachtoffer, hetwelk Ik voor u slachtoffer, een groot slachtoffer op de bergen Israëls, opdat gij vlees eet en bloed drinkt; het vlees der sterken zult gij eten en het bloed van de vorsten der aarde zult gij drinken, rammen, lammeren en bokken de gemeste van Basan alle; en gij zult vet eten tot verzadiging toe en bloed drinken tot dronkenschap toe, van Mijn slachtoffer hetwelk Ik voor u zal slachtofferen; gij zult verzadigd worden op Mijn tafel, van paard en wagen, van de sterke en van alle man des krijgs; zo zal Ik Mijn heerlijkheid geven onder de natiën’, (Ezechiël 39:17-21);

daar wordt gehandeld over het samenroepen van allen tot het rijk van de Heer en in het bijzonder over de instauratie van de Kerk bij de natiën; en met vlees eten en bloed drinken wordt aangeduid, zich het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware toe-eigenen, dus het Heilige dat uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaat. Wie kan niet zien dat daar onder het vlees geen vlees en onder het bloed geen bloed wordt verstaan, zoals dat zij het vlees der sterken zullen eten, het bloed der vorsten der aarde drinken en dat zij verzadigd zullen worden van paard, van wagen, van de sterke en van alle man des krijgs. Eender bij Johannes:

‘Ik zag een engel, staande in de zon, die met een grote stem riep, zeggende tot al de vogelen die in het midden des hemels vlogen: Komt, vergadert u tot het avondmaal van de grote God, opdat gij eet de vlezen van de koningen en de vlezen van de oversten over duizend en de vlezen van de sterken en de vlezen van de paarden en van de daarop zittenden en de vlezen van alle vrijen en dienstknechten, van de kleinen en van de groten’, (Openbaring 19:17, 18). Wie zal ooit deze dingen verstaan, indien hij niet weet wat het vlees in de innerlijke zin betekent en wat de koningen, de oversten over duizend, de sterken, de paarden, de daarop zittenden, de vrijen en de dienstknechten. Verder bij Zacharia:

‘Hij zal de natiën vrede spreken; Zijn heersen zal zijn van de zee tot aan de zee en van de stroom tot aan de einden der aarde; ook U, door het bloed van Uw verbond zal Ik Uw gebondenen uit de kuil uitlaten’, (Zacharia 9:10, 11);

daar wordt over de Heer gehandeld; het bloed van het verbond is het uit Zijn Goddelijk Menselijke voortgaande Goddelijk Ware en het is het Heilige Zelf, dat, nadat Hij verheerlijkt was, uit Hem uitging. Het is dit Heilige dat ook de Heilige Geest wordt genoemd, zoals blijkt bij Johannes:

‘Jezus zei: Zo iemand zal hebben gedorst, die kome tot Mij en drinke; die in Mij gelooft, zoals de Schrift heeft gezegd, stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien; dit zei Hij van de geest die degenen zouden ontvangen die in Hem geloven; de Heilige Geest immers was nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was’, (Johannes 7:37-39);

dat het uit de Heer voortgaande Heilige de geest is, zie, (Johannes 6:63). Verder dat het Bloed het uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaande Heilige is, bij David:

‘Van arglist en geweld breng hun ziel terug en kostbaar zal hun bloed zijn in Zijn ogen’, (Psalm 72:14);

kostbaar bloed voor het heilige dat zij zouden ontvangen.

Bij Johannes:

‘Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen en zij hebben hun lange klederen gewassen en zij hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams’, (Openbaring 7:14);

en bij dezelfde:

‘Zij hebben de draak overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis; en zij hebben hun ziel niet liefgehad tot de dood toe’, (Openbaring 12:11). De Kerk weet heden ten dage niet anders dan dat het bloed van het Lam hier het lijden van de Heer betekent, omdat zij gelooft dat men enig en alleen daardoor wordt gezaligd dat de Heer geleden heeft en dat Hij ter wille daarvan in de wereld werd gezonden; maar dit is voor de eenvoudigen die de innerlijke verborgenheden niet kunnen vatten. Het lijden van de Heer was het laatste van Zijn verzoeking, waardoor Hij Zijn Menselijke ten volle heeft verheerlijkt, (Lukas 24:26; Johannes 12:23, 27, 28; 13:31, 32; 17:1, 4, 5);

het bloed van het Lam echter is daar hetzelfde als het Goddelijk Ware of het Heilige dat uit Zijn Goddelijk Menselijke voortgaat, dus hetzelfde als ‘het bloed des Verbonds’, waarover eerder en waarover ook bij Mozes:

‘Mozes nam het boek des verbonds en hij las in de oren van het volk, die zeiden: Al wat Jehovah heeft gesproken, zullen wij doen en horen; toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk; en hij zei: Ziet, het bloed des verbonds dat Jehovah met ulieden heeft gesloten over al deze woorden’, (Exodus 24:7, 8);

het boek des verbonds was het Goddelijk ware dat zij toen hadden en dat door het bloed werd bevestigd en dat betuigde dat dit vanuit Zijn Goddelijk Menselijke was. In de rituele dingen van de Joodse Kerk werd met het bloed ook niets anders aangeduid dan het voortgaand Heilige uit het Goddelijk Menselijke van de Heer; waarom wanneer zij werden geheiligd, dit door bloed plaatsvond; zoals toen Aharon en zijn zonen werden geheiligd; ‘toen werd bloed gesprengd op de hoornen van het altaar, het overige tot het fundament van het altaar, ook op de spits van het rechteroor, op de duim van de rechterhand en van de rechtervoet en op zijn klederen’, (Exodus 29:12, 16, 20; Leviticus 8:15, 19, 23, 30). En wanneer Aharon binnen de voorhang inging tot het verzoendeksel, dat dan ook bloed werd gesprengd met de vinger tot het verzoendeksel zevenmaal tegen het oosten, (Leviticus 16:12-15:. Evenzo in de overige heiligingen, waarover in, (Exodus 7:7, 13, 22; 30:10; Leviticus 1:5, 11, 15; 3:2, 8, 13; 4:6, 7, 17, 18, 25, 30, 34; 5:9; 6:27, 28; 14:14-19, 25-30; 16:12-15, 18, 19; Deuteronomium 12:27). Omdat met het bloed in de echte zin het heilige wordt aangeduid, worden dus in de tegenovergestelde zin met het bloed en de bloeden de dingen aangeduid die het heilige geweld aandoen; en dit daarvandaan omdat met het vergieten van onschuldig bloed het schenden van het heilige wordt aangeduid; daarom werden eveneens de misdadige dingen van het leven en de profane dingen van de eredienst bloed genoemd. Dat het bloed en de bloeden zulke dingen zijn, staat vast uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Als de Heer zal hebben afgewassen de drek der dochters Zion en de bloeden van Jeruzalem zal hebben afgewist uit het midden van haar, door de geest des gerichts en door de geest der uitbranding’, (Jesaja 4:4).

Bij dezelfde:

‘De wateren van Dimon zijn vol van bloed’, (Jesaja 15:9).

Bij dezelfde:

‘Uw handen zijn met bloed bevlekt, en uw vingers met ongerechtigheid; hun voeten lopen tot het boze en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun denkingen zijn denkingen der ongerechtigheid’, (Jesaja 59:3, 7).

Bij Jeremia:

‘Ook in uw zomen zijn gevonden het bloed van de zielen van de onschuldige armen’, (Jeremia 2:34).

Bij dezelfde:

‘Vanwege de zonden van de profeten, de ongerechtigheden van de priesters, die in het midden van Jeruzalem het bloed der gerechten hebben vergoten; zij hebben als blinden gedwaald op de straten, zij zijn met bloed bevlekt; de dingen die zij niet kunnen, raken zij met de bekleedselen aan’, (Klaagliederen 4:13, 14).

Bij Ezechiël:

‘Ik ging bij u voorbij en Ik zag u, vertreden in uw bloeden; en Ik zei tot u: Leef in uw bloeden. Ik waste u met wateren en Ik wiste uw bloeden van over u af en Ik zalfde u met olie’, (Ezechiël 16:6, 9).

Bij dezelfde:

‘Gij, zoon des mensen, zult gij twisten met de stad der bloeden; maak haar bekend al haar gruwelen; door uw bloed dat gij vergoten hebt, zijt gij schuldig geworden en door de afgoden die gij gemaakt hebt, zijt gij bevlekt. Ziet de vorsten van Israël, eenieder naar zijn arm, zijn in u geweest en hebben bloed vergoten; mannen van laster zijn in u geweest om bloed te vergieten en tot de bergen hebben zij in u gegeten’, (Ezechiël 22:2-4, 6, 9).

Bij Mozes:

‘Indien iemand elders zal hebben geofferd dan op het altaar tot de tent, het zal bloed zijn en alsof hij bloed had vergoten’, (Leviticus 17:1-9). Het vervalste en ontwijde ware wordt aangeduid met deze dingen die volgen over het bloed; bij Joël:

‘Ik zal wondertekenen geven in de hemelen en op aarde, bloed en vuur en pilaren van rook; de zon zal verkeerd worden in dikke duisternis en de maan in bloed, eer de grote en verschrikkelijke dag komt’, (Joël 2:30, 31).

Bij Johannes:

‘De zon werd zwart zoals een haren zak en de maan werd gans zoals bloed’, (Openbaring 6:12).

Bij dezelfde:

‘De tweede engel bazuinde en als het ware een grote berg, van vuur brandende, werd in de zee geworpen; en het derde deel der zee is bloed geworden’, (Openbaring 8:8).

Bij dezelfde:

‘De tweede engel goot zijn fiool uit in de zee, en zij werd bloed zoals van een dode, waardoor alle levende ziel gestorven is in de zee. De derde engel goot zijn fiool uit in de rivieren en in de bronnen der wateren en er werd bloed’, (Openbaring 16:3, 4). Eender dat ‘de stromen, de verzamelingen en de poelen van de wateren werd verkeerd in bloed in Egypte’, (Exodus 12:15-22);

met Egypte immers wordt de wetenschap aangeduid die vanuit zich in de hemelse verborgenheden binnengaat en vandaar de Goddelijke Ware dingen verdraait, loochent en ontwijdt, nrs. 1164, 1165, 1186; in alle wonderen in Egypte lagen, omdat die Goddelijk waren, zulke dingen besloten; dat de stromen die in bloed werden verkeerd, de ware dingen zijn die van het inzicht en van de wijsheid zijn, nrs. 108, 109, 3051;

dat de wateren dit eveneens zijn, nrs. 680, 2702, 3058;

dat de bronnen dit ook zijn, nrs. 2702, 3096, 3424;

dat de zeeën de wetenschappelijke ware dingen in een samenvatting zijn, nr. 28;

dat de maan, waarvan ook wordt gezegd dat zij in bloed moest worden verkeerd, het Goddelijk Ware is, nrs. 1529-1531, 2495, 4060. Daaruit blijkt dat met de maan, de zee, de bronnen, de wateren en de stromen, omdat zij in bloed werden verkeerd, het vervalste en ontwijde ware wordt aangeduid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl