Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3347

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3347. Ik hoorde engelen spreken over het menselijk gemoed en over hun denken en de daaruit voortvloeiende spraak; zij vergeleken deze met de uiterlijke vorm van de mens, die, hoewel bestaat en voortbestaat uit ontelbare vormen, die binnenin zijn, zoals uit: de hersenen, de mergen, de longen, het hart, de lever, alvleesklier, de milt, de maag en de darmen, en nog uit tal van andere vormen meer, zoals uit die, welke aan de voorplanting in beide geslachten zijn gewijd en daaromheen uit ontelbare spieren en tenslotte uit diverse huidvormen; en dat al deze dingen samen geweven zijn uit vaten en vezels; waaruit de geleidingen en mindere vormen voortkomen en zo dus uit ontelbaar vele dingen, die niettemin alle samenwerken, elk op zijn eigen wijze, tot de samenstelling van de uiterlijke vorm, waarin niets van deze dingen, die van binnen zijn, verschijnt. Met deze vorm, de uiterlijke namelijk, vergeleken zij de menselijke gemoederen en de gedachten daarvan en de daaruit voortvloeiende spraken. Maar die van de engelen vergeleken zij met de dingen die binnenin zijn en die naar verhouding onbegrensd zijn en ook onbegrijpelijk. Ook vergeleken zij het denkvermogen met het vermogen van de ingewanden om te werken overeenkomstig de vorm van de vezels, maar dat het vermogen niet tot de vezels behoort, maar tot het leven in de vezels, zoals het denkvermogen niet tot het gemoed behoort, maar tot het daarin vloeiende leven van de Heer. Wanneer dergelijke vergelijkingen door de engelen gemaakt worden, worden zij tegelijkertijd ook door middel van uitbeeldende dingen vertoond, waardoor de eerdergenoemde innerlijke vormen naar de onbegrijpelijk kleinste delen zowel zichtbaar als verstaanbaar tevoorschijn worden gebracht en dit vindt plaats in een oogwenk. Maar de vergelijkingen door geestelijke en hemelse zaken zoals die plaatsvinden bij de hemelse engelen, gaan de vergelijkingen, die door middel van natuurlijke dingen gemaakt worden, aan schoonheid van wijsheid onmetelijk ver te boven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9279

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9279. En op de zevende dag zult gij ophouden; dat dit betekent de staat van het goede wanneer men in de innerlijke dingen is, en dan in het kalme van de vrede, staat vast uit de betekenis van de zevende dag of de sabbat, namelijk wanneer de mens in het goede is en door het goede wordt geleid door de Heer, nrs. 8495, 8510, 8890, 8893; en uit de betekenis van ophouden of rusten van de werken, te weten het kalme van de vrede dan; over deze staat zie wat daarover eerder is gezegd en getoond in de nr. 9274, 9278.

Maar het zal in het kort worden gezegd, vanwaar het is dat de mens wanneer hij in het goede is, dan in de innerlijke dingen is: de uiterlijke dingen van de mens zijn geformeerd tot het beeld van de wereld, de innerlijke echter tot het beeld van de hemel, nr. 6057.

Daarom neemt ook het uiterlijke de dingen op die van de wereld zijn, maar het innerlijke die dingen die van de hemel zijn.

De uiterlijkheden die van de wereld zijn, worden geopend bij de mens vanaf de kindertijd tot aan de volwassen leeftijd achtereenvolgens, evenzo de innerlijke dingen; maar de uiterlijke worden geopend door zaken die van de wereld zijn, en de innerlijke door die welke van de hemel zijn; beide worden geopend, namelijk de verstandelijke en de dingen van de wil; de verstandelijke worden geopend door die welke betrekking hebben op het ware en de dingen van de wil door die welke betrekking hebben op het goede; alle dingen immers die in het heelal zijn, zowel als die in de wereld zijn, als die welke in de hemel zijn, hebben betrekking op het ware en op het goede.

De zaken die betrekking hebben op het ware worden wetenschappen en erkentenissen genoemd en die betrekking hebben op het goede worden liefden en aandoeningen genoemd.

Daaruit blijkt, welke en hoedanige dingen het zijn die het leven van de mens openen.

Wat de innerlijke mens betreft, die zoals is gezegd, tot het beeld van de hemel is geformeerd, zijn het de erkentenissen van het ware en het goede van het geloof uit de Heer en vandaar het geloof in de Heer, die het verstandsdeel van hem openen; en het zijn de aandoeningen van het ware en het goede, die zijn van de liefde uit de Heer en vandaar van de liefde tot de Heer, die zijn wilsdeel openen, dus de hemel formeren, dus in beeld de Heer bij hem, want de hemel is het beeld van de Heer; vandaar is het dat de hemel de Grootste Mens wordt genoemd, nrs. 1276, 2996, 2998, 3624-3649, 3741-3751, 4218-4228; en dat de mens tot het beeld van de hemel en tot het beeld van de wereld is geformeerd, nr. 3628, 4523, 4524, 6013, 6057; en dat de wederverwekte mens en de engel is de hemel en de Kerk in kleinste vorm, nrs. 1900, 3624, 3634, 3884, 4040, 4041, 4292, 4625, 6013, 6057, 6605, 6626, 8989.

Hieruit kan vaststaan, vanwaar het is, dat de mens, wanneer hij in het goede is, dan in het innerlijke is.

Maar over de opening van de innerlijke en uiterlijke dingen van de mens, zal meer gezegd worden in wat volgt en vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl