Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3200

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3200. In deze beide verzen wordt de staat van het redelijk goede beschreven, wanneer het in de verwachting van het ware is, dat daarmee verbonden moet worden als een bruid met een echtgenoot. In de twee onmiddellijk erna volgende verzen, wordt de staat van het ware beschreven, wanneer het nabij is en het goede waarneemt, waarmee het verbonden moet worden. Maar men moet weten, dat deze staten niet in één keer ontstonden, maar voortdurend, het gehele leven van de Heer in de wereld door, totdat Hij verheerlijkt was.

Bij de wederverwekten is het evenzo gesteld, want zij worden niet opeens, in één keer wederverwekt, maar voortdurend, het gehele leven door, ook in het andere leven; want de mens kan nooit volmaakt worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3336

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3336. Dat de woorden ‘en Ezau verachtte de eerstgeboorte’ betekenen, dat het goede van het leven intussen niet in het minst aan de voorrang hechtte, kan blijken uit de betekenis van verachten, namelijk niet in het minst ergens waarde aan hechten; uit de uitbeelding van Ezau, namelijk het goede van het leven, waarover de nrs. 3300, 3322;

en uit de betekenis van de eerstgeboorte, namelijk de voorrang, nr. 3325;

dat het wil zeggen intussen of naar de tijd genomen, zie de nrs. 3324, 3325, 3330. Hieruit blijkt duidelijk, dat door de woorden ‘Ezau verachtte de eerstgeboorte’ wordt aangeduid dat het goede van het leven intussen niet in het minst aan de voorrang hechtte. Opdat deze dingen die in dit hoofdstuk over Ezau en Jakob gezegd werden, begrepen worden naar hun betekenis in de innerlijke zin, moet de gedachte geheel en al verwijderd worden van de historische vermeldingen, dus van de personen Ezau en Jakob en in hun plaats moeten de dingen gesteld worden die zij uitbeelden, namelijk het goede van het natuurlijke en het ware daarvan; of wat hetzelfde is, de geestelijke mens die wederverwekt wordt door het ware en goede; want in de innerlijke zin van het Woord betekenen namen niets anders dan dingen. Wanneer het goede van het natuurlijke en het ware daarvan in de plaats van Ezau en Jakob worden opgevat, dan blijkt het duidelijk, hoe het gesteld is met de wederverwekking van de mens door middel van het ware en het goede, namelijk dat het ware bij hem in het begin schijnbaar de voorrang en ook de meerderheid heeft, hoewel het goede in zichzelf eerder en hoger is. Opdat het nog duidelijk zal uitkomen hoe het met deze voorrang en deze meerderheid is gesteld, moet er in het kort nog iets over gezegd worden. Het kan bekend zijn, dat nooit iets in het geheugen van de mens kan binnenkomen en daar blijven, tenzij er een zekere aandoening of liefde is die het binnenleidt. Wanneer er geen aandoening is, of wat hetzelfde is, geen liefde, zou er niet enige waarneming zijn. Het is deze aandoening of liefde, waarmee datgene wat binnenkomt, zich koppelt en eenmaal daarmee gekoppeld, blijft het; zoals hieruit kan blijken, dat wanneer een soortgelijke aandoening of liefde terugkeert, dit snel terugkomt en zich in volle tegenwoordigheid vertoont met verschillende andere zaken, die tevoren als gevolg van een soortgelijke aandoening of liefde waren binnengekomen en wel in volgorde; daaruit komt het denken en uit het denken het spreken van de mens voort. Op dezelfde wijze wordt, wanneer die zaak terugkeert – wanneer dit plaatsvindt door de voorwerpen van de zintuigen, of door de voorwerpen van de gedachte of door het spreken van iemand anders – ook de aandoening, waarmee iets binnenkwam, opnieuw voortgebracht; dit leert de ervaring en eenieder kan hierin bevestigd worden, wanneer hij daarover nadenkt. De leerstellige dingen van het ware treden ook op soortgelijke wijze in het geheugen binnen en het zijn de aandoeningen van verschillende liefden die deze dingen in de eerste tijden naar binnen brengen, zoals eerder in nr. 3330 werd gezegd. De echte aandoening: het goede van de naastenliefde, wordt dan niet waargenomen, maar is toch aanwezig; en voor zoveel zij aanwezig kan zijn, wordt zij door de Heer toegevoegd aan de leerstellige dingen van het ware en voor evenzoveel blijven zij toegevoegd. Wanneer dan de tijd komt, dat de mens kan worden wederverwekt, inspireert de Heer de aandoening van het goede en wekt door middel van deze aandoening de dingen op, die door Hem aan deze aandoening zijn toegevoegd; deze dingen worden in het Woord ‘overblijfselen’ genoemd; en dan verwijdert Hij door middel hiervan, namelijk van de aandoening van het goede, geleidelijk de aandoeningen van de andere liefden en dus ook de dingen die daarmee verknoopt waren. Zo begint dan de aandoening van het goede of wat hetzelfde is, het goede van het leven, te heersen. Het had ook eerder de heerschappij, maar dit kon voor de mens niet verschijnen, want voor zoveel de mens in de eigen- en wereldliefde is, verschijnt het goede, dat tot de echte liefde behoort, niet. Hieruit kan nu blijken, wat in de innerlijke zin wordt aangeduid door de dingen die in historisch verband over Ezau en Jakob zijn vermeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl