Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #32

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

32. Liefde en geloof worden eerst grote lichten genoemd; daarna heet liefde het grote licht, en geloof het kleine licht; en van de liefde wordt gezegd dat zij heerschappij zal hebben over de dag, en van het geloof, dat het heerschappij zal hebben over de nacht. Omdat dit verborgenheden zijn, en wel vooral nu in het einde der dagen verborgen, is het mij vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer vergund om duidelijk te maken hoe deze dingen zich verhouden. Dat deze dingen vooral nu, in het einde der dagen, verborgen zijn geworden, vindt zijn oorzaak hierin, dat nu de voleinding van de eeuw daar is, en er bijna geen liefde meer is, dus ook geen geloof, zoals de Heer Zelf bij de evangelisten voorzegd heeft met deze woorden:

‘De zon zal verduisterd worden, en de maan haar schijnsel niet geven; en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29). Onder de zon die verduisterd is, wordt hier de liefde verstaan; onder de maan die geen schijnsel geeft, het geloof; onder de sterren die van de hemel vallen, de erkentenissen van de dingen van het geloof, welke de krachten en machten van de hemelen zijn. De Oudste Kerk erkende geen ander geloof dan de liefde zelf; de hemelse engelen weten ook niet wat geloof is, tenzij het tot de liefde behoort. Het leven van de gehele hemel is liefde, want in de hemelen bestaat geen ander leven dan het leven van de liefde: vandaar alle geluk dat zo groot is, dat niets daarvan beschreven kan worden, noch ooit door enig menselijk denkbeeld gevat. Zij, die in de liefde zijn, hebben de Heer van harte lief, maar zij weten, zeggen en voelen het aan, dat alle liefde, dus alle leven dat uit liefde alleen is, en zo ook alle geluk, enkel en alleen vanuit de Heer komt, en dat zij geen grein van leven en liefde uit zichzelf hebben. Dat het de Heer is, uit Wie alle liefde voortkomt, wordt ook uitgebeeld door het grote licht, of de zon, want toen Hij van gedaante veranderd werd ‘blonk Zijn aangezicht gelijk de zon, Zijn klederen echter werden gelijk het licht’, (Mattheüs 17:2). Het aangezicht betekent het meest innerlijke of binnenste, en de klederen hetgeen van het meest innerlijke uitgaat, zo ook de zon of de liefde het Goddelijke van Hem, en het licht of de wijsheid uit liefde, het Menselijke van Hem.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2495

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2495. GENESIS – TWINTIGSTE HOOFDSTUK

Dat er in het woord een innerlijke zin is, die niet in de letter verschijnt, is al eerder op vele plaatsen gezegd en aangetoond en van welke aard deze zin is, blijkt duidelijk uit hetgeen van het eerste hoofdstuk van Genesis tot hiertoe is uitgelegd; niettemin is het vergund hetzelfde nog eens te bevestigen, aangezien de weinigen die heden ten dage in het Woord geloven, toch niet weten, dat deze zin van dien aard is. De Heer beschrijft de ‘voleinding der eeuw’, dat wil zeggen de laatste tijd van de Kerk als volgt:

‘Terstond na de verdrukking in die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten der hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29; Markus 13:24) dat de zon hier niet de zon betekent, de maan niet de maan en ook niet de sterren de sterren, maar de zon de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, de maan het geloof van de liefde en naastenliefde en de sterren de erkentenissen van het goede en ware, werd aangetoond in de nrs. 31, 32, 1053, 1521, 1529-1531, 2120, 2441; zo wordt door deze woorden van de Heer aangeduid dat er in de voleinding der eeuw of in de laatste tijd, geen liefde meer zal zijn en geen naastenliefde, dus geen geloof. Dat dit de zin is, blijkt duidelijk uit soortgelijke woorden van de Heer bij de profeten, zoals bij Jesaja:

‘Ziet, de dag van Jehovah komt, om het land te stellen tot verlating en Hij zal haar zondaars daaruit verdelgen; want de sterren der hemelen en haar gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden in haar opgang en de maan zal haar licht niet laten schijnen’, (Jesaja 13:9, 10) waar eveneens wordt gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, of wat hetzelfde is, over de voleinding der eeuw.

Bij Joël:

‘Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolk en dikke donkerheid; de aarde is beroerd voor Hem, de hemelen beefden; de zon en maan werden zwart en de sterren trokken haar glans in’, (Joël 2:2, 10) evenzo. Elders bij dezelfde:

‘De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat de grote en vreselijke dag van Jehovah komt’, (Joël 2:31) verder nog bij dezelfde:

‘De dag van Jehovah is nabij; de zon en maan zijn zwart geworden en de sterren hebben haar glans ingetrokken’, (Joël 3:14, 15).

Bij Ezechiël:

‘Wanneer Ik u zal uitblussen, zal Ik de hemelen bedekken en hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar licht niet laten lichten, alle lichtende lichten in de hemelen zal Ik zwart maken en Ik zal een duisternis over uw land maken’, (Ezechiël 32:7, 8). Evenzo bij Johannes:

‘Ik zag, toen het het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de ganse maan werd als bloed en de sterren vielen op de aarde’, (Openbaring 6:12, 13).

Bij dezelfde:

‘De vierde engel heeft gebazuind, zodat het derde deel van de zon werd geslagen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren en het derde deel ervan werd verduisterd’, (Openbaring 8:12). Uit deze plaatsen kan blijken, dat de woorden van de Heer bij de evangelisten iets dergelijks bevatten als de woorden van de Heer bij de profeten, namelijk, dat er in de laatste tijden geen naastenliefde of geloof zal zijn; en dat dit de innerlijke zin is, zoals ook nog blijkt bij Jesaja:

‘De maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden, want Jehovah Zebaoth zal regeren op de berg Zion en in Jeruzalem’, (Jesaja 24:23) dat wil zeggen, dat het geloof, dat de maan is, schaamrood zal worden en de naastenliefde, die de zon is, beschaamd, omdat zij van dien aard zijn; van de maan en de zon kan niet gezegd worden dat zij schaamrood en beschaamd zullen worden; en bij Daniël:

‘De hoorn van de geitenbok groeide tegen het zuiden en tegen het oosten, en groeide tot aan het heir der hemelen, en hij wierp van het heir en van de sterren ter aarde neer en hij vertrad ze’, (Daniël 8:8, 10) waar het eenieder duidelijk kan zijn, dat het heir der hemelen niet een leger betekent, noch de sterren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl