1486. Dat ‘een kudde van klein vee en een kudde van groot vee, en ezels en knechten, en maagden en ezelinnen en kamelen’ alle dingen in het algemeen betekenen, welke tot de wetenschappelijke dingen behoren, blijkt uit de betekenis van al deze dingen in het Woord; maar het zou te ver voeren om hier aan te tonen, wat elk in het bijzonder betekent, bijvoorbeeld wat hier de kudde van klein vee en de kudde van groot vee beduidt, wat ezels en knechten, wat maagden en ezelinnen, wat kamelen; elk woord heeft zijn bijzondere betekenis, en in het algemeen betekenen zij alle dingen, die tot de wetenschap van erkentenissen en tot de wetenschappelijke dingen behoren. De wetenschappelijke dingen op zichzelf beschouwd, zijn ezels en knechten; hun verlustigingen zijn de maagden en ezelinnen; de kamelen zijn de algemene dienstverrichtingen; de kudde van klein vee en de kudde van groot vee zijn de bezittingen; aldus herhaaldelijk in het Woord. Alle dingen welke zich ook maar bij de uiterlijke mens bevinden, zijn niets anders dan dienstverrichtingen, dat wil zeggen, ze zijn er alleen om de innerlijke mens te dienen; aldus alle wetenschappelijke dingen, welke enkel en alleen de uiterlijke mens toebehoren; want zij zijn verworven uit de aardse en wereldse dingen voor de zinnelijke dingen, opdat zij de innerlijke of de redelijke mens zouden kunnen dienen en deze de geestelijke mens en deze weer de hemelse mens, en deze de Heer; op deze wijze zijn zij aan elkaar ondergeschikt, opdat de uiterlijke dingen de innerlijke naar de orde, dus alle dingen in het algemeen en in het bijzonder overeenkomstig de orde de Heer dienen. De wetenschappelijke dingen zijn dus de laatste en de uiterste dingen, waarin de innerlijke dingen overeenkomstig de orde hun besluit vinden; en omdat zij de laatste en de uiterste dingen zijn, moeten zij meer dan de overige dingen dienstbaar zijn. Eenieder kan weten, waartoe de wetenschappelijke dingen kunnen dienen, wanneer hij nadenkt of bij zichzelf nagaat, tot welk nut zij bekwaam zijn; wanneer hij zo over het nut nadenkt, kan hij ook begrijpen, van welke aard het nut is. Alle wetenschappelijkheid moet een nut hebben, en dit is haar dienst.
[1486a] Vers 17. En Jehovah sloeg Farao met grote plagen, en zijn huis, ter oorzake van het woord van Sarai, Abrams vrouw.
Jehovah sloeg Farao met grote plagen, betekent, dat de wetenschappelijke dingen werden vernietigd; en zijn huis, betekent die, welke Hij verzameld had; ter oorzake van het woord van Sarai, Abrams vrouw, betekent vanwege het ware, dat met het hemelse verbonden moest worden.