4598. Israël vertrok; dat dit het hemels-geestelijke van het natuurlijke op dat moment betekent, staat vast uit de betekenis van vertrekken, namelijk het opeenvolgende of het voortgezette, nrs. 4375, 4554; hier meer naar de innerlijke dingen; en uit de uitbeelding van Israël hier, namelijk het hemels-geestelijke van het natuurlijke, nr. 4286; wat het hemels-geestelijke van het natuurlijke is, werd eerder ontvouwd, namelijk dat het is het goede van het ware of het goede van de naastenliefde, verworven door het ware van het geloof. Wat de voortgang naar de innerlijke dingen toe is, is nauwelijks bekend in de wereld; het is niet de voortgang in de wetenschappelijke dingen; deze voortgang immers komt vaak voor zonder enige voortgang naar de innerlijke dingen toe en herhaaldelijk met een verwijdering, noch is het een verwijdering in het manlijk oordeel; ook dit komt soms voor met een verwijdering van de innerlijke dingen af, noch is het een voortgang in de erkentenissen van het innerlijk ware, want de erkentenissen bewerken niets tenzij de mens erdoor wordt aangedaan; de voortgang naar de innerlijke dingen toe is een voortgang naar de hemel en de Heer, door de erkentenissen van het ware, ingeplant aan de aandoening ervan, dus door de aandoeningen. Hoedanig de voortgang naar de innerlijke dingen toe is, verschijnt aan niemand in de wereld, maar duidelijk in het andere leven; het is daar een voortgang vanuit een zekere nevel tot het licht; degenen immers die alleen in de uiterlijke dingen zijn, zijn naar verhouding in de nevel en zij worden eveneens door de engelen in een nevel gezien; maar zij die in de innerlijke dingen zijn, zijn in het licht, dus in de wijsheid; want het licht daar is de wijsheid; en wat wonderbaarlijk is, zij die in de nevel zijn, kunnen niet zien dat degenen die in het licht zijn, ook in het licht zijn; maar zij die in het licht zijn, kunnen zien dat diegenen die in de nevel zijn, ook in de nevel zijn. Omdat er gehandeld wordt over de voortgang van het Goddelijke van de Heer naar de innerlijke dingen toe, wordt Jakob hier Israël genoemd, maar daar waar niet over die voortgang wordt gehandeld, wordt hij Jakob genoemd, zoals in het 20ste vers en in het laatste vers van dit hoofdstuk.