Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2243

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2243. Dat de woorden ‘of zij, naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, de voleinding gedaan hebben, en zo niet, Ik zal het weten’ betekenen, of het boze het toppunt bereikt heeft, blijkt uit de betekenis van het geroep, namelijk het valse, waarover kort tevoren in nr. 2240; er zijn twee soorten valse, zoals daar aan het einde is gezegd: namelijk het valse dat uit het boze voortkomt en het valse dat het boze voortbrengt. Het valse dat uit het boze voortkomt, is alles wat de mens denkt wanneer hij in het boze is, namelijk wat het boze begunstigt, zoals bijvoorbeeld wanneer hij de echt breekt, dat hij dan over de echtbreuk denkt, dat het geoorloofd is, dat het gepast is, dat het een bekoring van het leven is, dat de voortbrenging van kinderen er door bevorderd wordt en dergelijke meer, hetgeen alle valsheden uit het boze zijn. Het valse dat het boze voortbrengt is echter dit, wanneer de mens het een of ander beginsel vanwege zijn religie aanneemt en dientengevolge gelooft, dat het goed of heilig is, hoewel het toch in zichzelf boos is, zo bijvoorbeeld, doet degene die vanwege zijn religie gelooft dat een mens zalig kan maken en deze mens daarom vereert en aanbidt, uit dit valse het boze; dus uit elke andere religie, die in zichzelf vals is. Daar het valse uit het boze voortkomt en het valse het boze voortbrengt, wordt het hier een geroep genoemd en betekent als iets algemeens, wat het insluit, namelijk het boze, hetgeen ook duidelijk hieruit blijkt, dat gezegd wordt ‘of zij naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, de voleinding gedaan hebben’ waar haar geroep in het enkelvoud wordt gezegd, en ‘zij hebben voleinding gedaan’ in het meervoud. Wat de voleinding is, is in het eerste deel in nr. 1857 aangetoond; bovendien kan men uit de Kerken opmaken, wat de voleinding is: de Oudste Kerk, Mens genaamd, was van alle de meest hemelse; deze ontaardde in de loop van de tijd zozeer van het goede van de liefde, dat er tenslotte niets hemels meer overbleef en toen was haar voleinding daar, en dit wordt beschreven door hun staat vóór de vloed. De Oude Kerk, die na de vloed bestond en Noach werd genoemd en minder hemels was, week ook na verloop van tijd zozeer van het goede van de naastenliefde af, dat er niets van de naastenliefde overbleef, want zij werd deels in magie veranderd, deels in afgoderij en deels in iets van de naastenliefde gescheiden dogmatisch, en toen was haar voleinding daar. Daarop volgde een andere Kerk, die de Hebreeuwse werd genoemd en nog minder hemels en geestelijk was; in uiterlijke riten stelden zij een bepaalde heilige eredienst; deze werd na verloop van tijd op velerlei wijze misvormd, en die uiterlijke eredienst veranderde in een afgodische, en toen was haar voleinding daar. De vierde Kerk werd daarna hersteld bij Jakobs nakomelingen, en deze had niets hemels en geestelijks, maar alleen het uitbeeldende daarvan, waarom deze Kerk een uitbeeldende Kerk van de hemelse en geestelijke dingen was, want wat de riten uitbeeldden en betekenden, wisten zij niet; maar zij werd ingesteld, opdat er toch nog enig verband zou zijn tussen de mens en de hemel, zoals er is tussen de uitbeeldingen van het goede en het ware en het goede en ware zelf; deze Kerk ging tenslotte zozeer in valsheden en boosheden over, dat elke rite een afgodische werd, en toen was haar voleinding daar. Toen dan ook, na de zo geleidelijk slinkende Kerken, in de laatste het verband tussen het menselijk geslacht en de hemel geheel en al verbroken was, dermate dat het menselijk geslacht te gronde zou zijn gegaan, daar er geen Kerk was om een verbinding of band te vormen, zie de nrs. 468, 637, 931, 2054, kwam de Heer in de wereld en verbond door de vereniging van het Goddelijk wezen met het Menselijk wezen in Zichzelf de hemel met de aarde en stichtte toen tevens de nieuwe Kerk, die de Christelijke Kerk werd genoemd. Deze Kerk was aanvankelijk in het goede van het geloof en men leefde onderling als broeders in naastenliefde, maar in de loop van de tijd week zij op verschillende wijzen af en is heden ten dage van dien aard geworden, dat men zelfs niet eens meer weet, dat de grondslag van het geloof de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste is, en hoewel men volgens de leer zegt, dat de Heer de Zaligmaker van het menselijk geslacht is en men na de dood zal opstaan, dat er een hemel en een hel is, geloven het toch maar weinigen; daar deze Kerk van dien aard is geworden, is haar voleinding niet ver weg. Hieruit kan blijken wat de voleinding is, namelijk dat zij daar is, wanneer het boze het toppunt heeft bereikt; evenzo is het in het bijzonder gesteld, namelijk bij ieder mens; maar hoe het met de voleinding in het bijzonder bij eenieder is gesteld, zal door de Goddelijke barmhartigheid, gezegd worden in hetgeen volgt. In het Woord wordt herhaaldelijk over de voleinding gehandeld en de staat die voorafgaat beschreven door verwoesting en verlating, waarop bezoeking volgt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

The New Jerusalem and its Heavenly Doctrine #172

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

172. Of the Profane and Profanation, spoken of above at (n. 169).

Profanation is a commixture of good and evil, as also of truth and falsity in man (n. 6348). None can profane goods and truths, or the holy things of the church and the Word, except those who first acknowledge, believe, and still more live according to them, and afterwards recede from and do not believe, and who live to themselves and the world (n. 593, 1008, 1010, 1059, 3398-3399, 3898, 4289, 4601, 8394, 10287). He who believes truths in his childhood, and afterwards does not believe them, profanes lightly; but he who confirms truths in himself and after that denies them, profanes grievously (n. 6959, 6963, 6971). They who believe truths, and live evilly, commit profanation; as also they who do not believe truths and live holily (n. 8882). If man, after repentance of heart, relapses to his former evils, he profanes, and then his latter state is worse than his former (n. 8394). Those in the Christian world who defile the holy things of the Word by unclean thoughts and discourses, profane (n. 4050, 5390). There are various kinds of profanation (n. 10287).

They who do not acknowledge holy things cannot profane them, still less they who do not know them (n. 1008, 1010, 1059, 9188, 10287). They who are within the church, can profane holy things, but not they who are out of it (n. 2051). The Gentiles, because out of the church, and who do not have the Word, cannot profane (n. 1327-1328, 2051, 9021). Neither can the Jews profane the holy interior things of the Word and the church, because they do not acknowledge them (n. 6963). Therefore interior truths were not revealed to the Jews, for if they had been revealed and acknowledged, they would have profaned them (n. 3398, 3479, 6963). Profanation is meant by the words of the Lord above quoted at n. 169:

When the unclean spirit goes out of a man, he walks through dry places, seeking rest, but finding none; then he saith, I will return into my house from whence I went out; and when he comes and finds it empty, and swept, and garnished, then he goes away, and takes to himself seven other spirits worse than himself, and entering in they dwell there, and the latter things of the man become worse than the first (Matt. 12:43-45).

"The unclean spirit going out of a man," signifies the repentance of him who is in evil; his "walking through dry places and not finding rest" signifies that to such a person, a life of good is of that quality; "the house" into which he returned, and which he found empty, swept, and garnished, signifies the man himself, and his will, as being without good. "The seven spirits" which he took to himself and with whom he returned, signify evil conjoined to good; "his state then being worse than his former," signifies profanation. This is the internal sense of these words, for the Lord spoke by correspondences. The same thing is meant by the words of the Lord to the man whom He healed in the Pool of Bethesda:

Behold, thou art made whole; sin no more, lest a worse thing come unto thee (John 5:14).

Also by these words of the Lord:

He hath blinded their eyes, and hardened their heart; that they should not see with their eyes, nor understand with their heart, and be converted, and I should heal them (John 12:40).

"To be converted and healed," signifies to profane, which takes place when truth and good are acknowledged, and afterwards rejected, which would have been the case if the Jews had been converted and healed.

The lot of profaners in the other life is the worst of all, because the good and truth which they have acknowledged remain, and also the evil and falsity; and because they cohere, a tearing asunder of the life takes place (n. 571, 582, 6348). The greatest care is therefore taken by the Lord, to prevent profanation (n. 2426, 10287). Therefore man is withheld from acknowledgment and faith, if he cannot remain therein to the end of life (n. 3398, 3402). On this account also man is rather kept in ignorance, and in external worship (n. 301-303, 1327-1328). The Lord also stores up the goods and truths which man has received by acknowledgment, in his interiors (n. 6595).

Lest interior truths should be profaned, they are not revealed before the church is at its end (n. 3398-3399). Wherefore the Lord came into the world, and opened interior truths, when the church was wholly vastated (n. 3398). See what is adduced on this subject in the work on The Last Judgment and Babylon Destroyed (n. 73, 74).

In the Word "Babel" signifies the profanation of good, and "Chaldea," the profanation of truth (n. 1182, 1283, 1295, 1304, 1306-1308, 1321-1322, 1326). These profanations correspond to the prohibited degrees, or foul adulteries, spoken of in the Word (n. 6348). Profanation was represented in the Israelitish and Jewish church by eating blood, wherefore this was so severely prohibited (n. 1003).

  
/ 325  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.