Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2143

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2143. Dat de woorden ‘Jehovah verscheen hem’ de innerlijke gewaarwording van de Heer betekenen, kan hieruit blijken, dat de historische vermeldingen van het Woord niets anders dan uitbeeldingen zijn, en de woorden daar niets dan uitbeeldingen van die dingen, welke in de innerlijke zin besloten liggen. Hier wordt in de innerlijke zin over de Heer gehandeld, en over Zijn innerlijke gewaarwording, hetgeen daarmee werd uitgebeeld, dat Jehovah aan Abraham verscheen; elke verschijning, elke toespraak en elke gebeurtenis in de historische gedeelten van het Woord zijn van dien aard. Wat zij echter uitbeelden, komt niet tevoorschijn dan alleen wanneer men de historische vermeldingen niet anders beschouwt dan als voorwerpen, zoals die van het gezicht, waardoor men aanleiding of gelegenheid krijgt aan edeler dingen te denken, zoals bijvoorbeeld door tuinen, wanneer men die ziet, aan de vruchten, aan het nut daarvan, en verder aan de daaruit voortvloeiende bekoringen van het leven, en nog hoger, aan de paradijselijke of hemelse gelukzaligheid; wanneer men aan zulke dingen denkt, ziet men weliswaar de afzonderlijke voorwerpen van de tuin, maar zo oppervlakkig, dat men er geen aandacht aan schenkt; zo is het ook met het Woord gesteld; wanneer men daarbij aan de hemelse en geestelijke dingen denkt, welke in de innerlijke zin zijn, worden de historische vermeldingen en de woorden zelf niet anders beschouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #483

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

483. Door de namen, welke volgen, als door: Seth, Enos, Kenan, Mahalalel, Jared, Henoch, Methuselach, Lamech en Noach worden evenzoveel Kerken aangeduid, wiens eerste en voornaamste diegene was, welke Mens heette. Het voornaamste van de Kerken was de innerlijke gewaarwording, waarom de verschillen tussen de Kerken van die tijd hoofdzakelijk verschillen van innerlijke gewaarwording waren. Ten aanzien van de innerlijke gewaarwording mag hier vermeld worden, dat in de ganse hemel alleen de innerlijke gewaarwording van het goede en het ware heerst, en wel een zodanige als niet beschreven kan worden, met talloze verschillen, zodat het ene gezelschap niet dezelfde innerlijke gewaarwording heeft als de andere; er bestaan daar geslachten en soorten van gewaarwordingen, en de geslachten zijn ontelbaar, en de soorten van elk van die geslachten zijn eveneens ontelbaar, waarover door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt. Daar er ontelbare geslachten en van elk van die geslachten ontelbare soorten zijn, en nog ontelbaarder onderverdeelde soorten, kan men nagaan hoe weinig, ja, zo goed als niets de wereld vandaag de. dag van de hemelse en geestelijke dingen weet, dat zij niet eens weet wat innerlijke gewaarwording is, en zo zij er van hoort, niet gelooft dat zoiets bestaat; en zo ook met andere dingen. De Oudste Kerk beeldde het hemelse rijk van de Heer uit, ook wat de verscheidenheden van de geslachten betreft, maar omdat men er vandaag de dag volslagen onkundig van is wat de innerlijke gewaarwording ook in de meest algemene zin is, zo zou het vermelden van de geslachten en soorten van waarnemingen van die Kerken niets anders zijn dan het aandragen van vreemde en onbekende dingen. De Oudsten waren om deze reden onderscheiden in huizen, families en geslachten, opdat er geslachten en soorten van innerlijke gewaarwordingen zouden zijn, en zij niet anders dan volgens de voortplantingen van de gemoedsaard door de ouders zouden worden overgebracht; vandaar wonen zij, die van de Oudste Kerk waren, ook in de hemel tezamen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #371

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

371. De Oudsten duidden met het spreken van Jehovah de innerlijke gewaarwording aan, want zij wisten, dat de Heer hun de innerlijke gewaarwording gaf; deze gewaarwording kon alleen bestaan zolang als de liefde de hoofdzaak was; zodra de liefde tot de Heer en bijgevolg de liefde jegens de naasten ophield, ging de innerlijke gewaarwording te gronde; en er bleef zoveel gewaarwording over als er liefde restte. Dit innerlijke gevoel was de Oudste Kerk eigen, maar nadat het geloof van de liefde was gescheiden, zoals bij degenen die na de vloed, en de naastenliefde door het geloof werd gegeven, volgde het geweten, dat eveneens een innerlijke stem laat horen, maar op een andere wijze, waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, meer in hetgeen volgt. Wanneer het geweten spreekt, wordt in het Woord evenzo gezegd, dat de Heer spreekt, omdat het geweten zich vormt uit de aan het Woord ontleende openbaringen en erkentenissen, en wanneer het Woord spreekt of een innerlijke stem laat horen, is het de Heer Die spreekt. Daarom is het, zelfs heden nog, hoogst gebruikelijk om te zeggen dat de Heer spreekt, wanneer het handelt over een zaak van het geweten of van het geloof.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl