Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1079

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1079. Dat de woorden ‘hij zag zijn vaders naaktheid’ betekenen, dat hij de dwalingen en verkeerdheden opmerkte, blijkt uit de betekenis van de naaktheid, waaromtrent kort tevoren en voorts eerder in de nrs. 213, 214 is aangetoond, dat zij het boze en het verkeerde is. Hier worden zij, die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, door Cham beschreven, namelijk, dat hij zijn vaders naaktheid, dat wil zeggen, diens dwalingen en verkeerdheden opmerkte; zij, die van dien aard zijn, zien niets anders bij de mens. Anders is het daarentegen gesteld met hen, die in het geloof van de naastenliefde zijn; dezen merken de goedheden op, en wanneer zij boosheden en valsheden zien, verontschuldigen zij die, en als zij kunnen, trachten zij ze bij de ander te verbeteren, zoals hier gezegd wordt van Sem en Jafet. Waar geen naastenliefde is, is eigenliefde, bijgevolg haat tegen allen, die hen niet begunstigen; vandaar komt het, dat zij bij de naaste alleen diens boze zien, en wanneer zij iets goeds zien, nemen zij het op alsof het niet goed was, of duiden het ten kwade. Geheel anders is het gesteld met hen, die in de naastenliefde zijn. Hieraan zijn deze twee soorten te onderkennen: vooral wanneer zij in het andere leven komen, treedt bij hen, die in geen naastenliefde zijn, een gevoel van haat in elke bijzonderheid aan de dag; eenieder willen zij onderzoeken, ja zelfs oordelen, en niets begeren zij meer, dan het kwaad bloot te leggen, en zijn steeds daarop uit te veroordelen, te straffen en te martelen; daarentegen zien zij, die in de naastenliefde zijn, nauwelijks het boze van een ander, maar merken al diens goedheden en waarheden op, en de dingen die boos en vals zijn, leggen zij ten goede uit; van dien aard zijn alle engelen, hetgeen zij van de Heer hebben, die al het boze ten goede buigt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #213

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

213. Dat ‘gewaarworden naakt te zijn’ betekent: zij bekenden en erkenden dat zij zich niet meer als eertijds, in onschuld bevonden, maar in het kwade, blijkt uit het laatste vers van het vorige hoofdstuk, waar staat: en zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw en zij schaamden zich niet. Men heeft daar al gezien dat het zich niet schamen over de naaktheid betekent, dat zij in de onschuld waren. Het tegendeel wordt aangeduid wanneer zij zich schamen, als hier, waar zij vijgenboombladeren hechtten en zich verborgen; want wanneer men niet meer in onschuld is, wordt de naaktheid tot een schande en een ergernis, omdat men zich bewust is het kwade te denken. Daarom wordt naaktheid in het Woord voor schande en kwaadheid genomen, en het wordt gezegd in verband met de ontaarde kerk, zoals bij Ezechiël, ‘maar zij was naakt en bloot, en lag te trappelen in haar bloed’, ( Ezechiël 16:7, 22).

Bij dezelfde:

‘Zij zullen haar naakt en bloot laten, en haar naaktheid zal ontdekt worden’, (Ezechiël 23:29).

Bij Johannes:

‘Ik raad u, witte klederen te kopen, opdat gij bekleed mag worden, en de schande van uw naaktheid niet geopenbaard wordt’, (Openbaring 3:8). En over de laatste dag:

‘Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandelt en zijn schaamte niet gezien wordt’, (Openbaring 16:15). In Deuteronomium:

‘Wanneer een man aan zijn vrouw enige naaktheid vindt, zal hij haar een scheidbrief schrijven’, (Deuteronomium 24:1). Vandaar ook werd het Aäron en zijn zonen geboden, linnen onderbroeken aan te hebben, wanneer zij tot het altaar zouden treden en tot de dienst, om het vlees van de naaktheid te bedekken, zodat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven zouden, (Exodus 48:42, 43).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl