Commentaar

 

Heilige Geest

Door New Christian Bible Study Staff, John Odhner (machine vertaald in Nederlands)

Henry Ossawa Tanner (United States, Pennsylvania, Pittsburgh, 1859 - 1937) 
Daniel in the Lions' Den, 1907-1918. Painting, Oil on paper mounted on canvas, 41 1/8 x 49 7/8 in.

De aard van de Heilige Geest is een onderwerp waarbij er een duidelijk verschil is tussen de standaard christelijke theologie en het Nieuwe Christelijke perspectief. Het "officiële" dogma van de meeste christelijke leerstellingen is dat de Heilige Geest één van de drie personen is die één God vormen, in de rol van het bereiken van mensen met de kracht van God om hen in een verlangen naar gerechtigheid te brengen. Hij wordt gezien als iemand die uitgaat van de andere twee: God de Vader en Jezus de Zoon.

Die oude formulering was het resultaat van drie eeuwen van debat onder de vroege christenen, die probeerden de aard van God te begrijpen. In die tijd was er een grote minderheid die de God-in-driepersoons visie verwierp, maar -- de meerderheid won in 325 na Christus, tijdens de Raad van Nicea.

De Nieuwe Christelijke leer is meer verwant aan sommige van de oude minderheidsstandpunten. Het beschouwt de Heilige Geest als een kracht, of een activiteit, die van God komt -- niet als een afzonderlijk wezen. Dit sluit aan bij ons dagelijks begrip van "geest" als de projectie van iemands persoonlijkheid. Het verklaart ook het feit dat de term "de Heilige Geest" niet voorkomt in het Oude Testament, die in plaats daarvan zinnen gebruikt als "de geest van God", "de geest van Jehova" en "de geest van de Heer", waar het idee van de geest nauw verbonden is met de persoon van God.

De Schriften beschrijven de Vader, de Zoon en de Heilige Geest als drie attributen van één persoon: de ziel, het lichaam en de geest van de ene God. Ze zeggen ook dat de term "Heilige Geest" in het Nieuwe Testament naar voren komt omdat het verbonden is met de komst van de Heer in het fysieke lichaam van Jezus, en vanwege de manier waarop die komst de manier waarop we de waarheid van de Heer kunnen leren en goede mensen kunnen worden, heeft veranderd.

Volgens de Schriften waren de kerken die voor de komst kwamen "representatief". De mensen in hen (in de beste van die kerken, hoe dan ook) wisten dat de Heer de wereld had geschapen en dat de wereld dus een beeld van de Heer was, en ze hadden het vermogen om naar die geschapen wereld te kijken en de geestelijke boodschappen ervan te begrijpen; ze konden naar de wereld kijken en de Heer begrijpen. En ze deden het zonder het te proberen en met grote diepgang, veel van de manier waarop we een boek kunnen lezen als wat we eigenlijk zien een stelletje zwarte kronkels op een wit vel papier is.

Dat vermogen werd uiteindelijk echter verdraaid tot afgoderij en magie, terwijl de mensen in het kwaad gleden. De Heer gebruikte de kinderen van Israël om symbolische vormen van aanbidding te behouden, maar zelfs zij kenden de diepere betekenis van de rituelen die zij volgden niet. Met de wereld dus verstoken van echt begrip, nam de Heer een menselijk lichaam aan, zodat Hij de mensen direct nieuwe ideeën kon bieden. Daarom zeggen de Schriften dat Hij de goddelijke waarheid vertegenwoordigt ('het Woord is vlees geworden', zoals het in Johannes 1:14 staat).

De Heilige Geest in het hart vertegenwoordigt ook de goddelijke waarheid, de waarheid die de Heer aanbiedt door zijn bediening in de wereld en het verslag ervan in het Nieuwe Testament. De term "de Heilige Geest" wordt ook in meer algemene zin gebruikt om de goddelijke activiteit en de goddelijke werking aan te duiden, die door middel van ware leerstellingen een impact hebben op ons leven.

Zo'n directe verbinding tussen de Heer en ons was niet iets dat door vertegenwoordigers kon komen; het moest van de Heer komen als een man die de aarde bewandelt tijdens zijn fysieke leven of - in de moderne tijd - door het beeld dat we van Hem hebben als een man in zijn fysieke leven. Daarom hebben de mensen de Heilige Geest niet ontvangen voor de komst van de Heer.

Wat we nu echter hebben is een volwaardig idee van de Heer, met God de Vader die zijn ziel vertegenwoordigt, de Zoon die zijn lichaam vertegenwoordigt en de Heilige Geest die zijn daden en zijn invloed op de mensen vertegenwoordigt.

(Referenties: de Leer over de Heer 58; Ware Christelijke Religie 138, 139, 140, 142, 153, 158, 163, 164, 166, 167, 168, 170, 172)

Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #137

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

137. Vierde gedenkwaardigheid: ik vernam dat er een vergadering bijeen was geroepen, bestaande uit personen die beroemd waren om hun geschriften en hun geleerdheid ten aanzien van het huidige geloof en de rechtvaardiging van de uitverkorenen daardoor. Dit was in de wereld der geesten, en het werd mij gegeven, daarbij in de geest tegenwoordig te zijn. Ik zag degenen die waren samengeroepen uit de geestelijkheid, zowel zij die qua geloof overeenkwamen, als zij die van elkaar verschilden. Aan de rechterzijde stonden diegenen die apostolische vaders genoemd werden, en geleefd hadden in de eeuwen vóór het Concilie van Nicea. Aan de linkerzijde stonden mannen, die na die eeuwen beroemd waren geworden door hun gedrukte, of door leerlingen overgeschreven, geschriften. Velen van hen waren glad geschoren en hadden pruiken op, gemaakt van gekruld vrouwenhaar. Sommigen van hen droegen geplooide kragen en anderen gepunte; maar allen aan de rechterzijde hadden een behaarde kin en hun natuurlijk hoofdhaar. Voor beide groepen stond een man, die rechter en beoordelaar was van de schrijvers van die eeuw. Hij had een staf in de hand waarmee hij op de grond tikte en stilte vroeg. Hij beklom de hoogste trede van de katheder, slaakte een zucht en wilde die laten volgen door een luide uitroep, maar zijn zuchtende ademtocht verstikte de uitroep in zijn keel. Tenslotte nam hij het woord en zei: ‘Broeders, ach, in wat voor eeuw leven we! Er is uit de menigte van leken iemand opgestaan, die mantel, tiaar noch lauweren heeft en die ons geloof uit de hemel heeft weggetrokken en in de Styx geworpen. O, wat een schanddaad. Toch is dit geloof-alleen onze leidende ster, die zoals Orion oplicht in de nacht en gelijk Lucifer in de morgen. Deze man is, hoewel op hoge leeftijd, volslagen blind in de mysteriën van ons geloof, omdat hij die niet geopend heeft. Hij heeft daarin niet de gerechtigheid van de Heer Zaligmaker gezien, noch Zijn bemiddeling, noch Zijn verzoening. En omdat hij deze niet zag, zo zag hij ook niet de wonderen van de rechtvaardiging, die de vergeving zijn van de zonden, de wederverwekking, de heiliging en de zaligmaking. Deze man heeft in de plaats van ons geloof, dat allerhoogst zaligmakend is, omdat het in drie goddelijke personen gelooft, dus in de hele Godheid, het geloof op de tweede persoon overgebracht, en niet eens op deze, maar op diens Menselijke. We noemen dat weliswaar goddelijk vanuit de vleeswording van de Zoon van eeuwigheid aan, maar wie denkt daaraan anders dan aan iets louter menselijks. Wat komt daar anders uit voort dan een geloof, waaraan, als aan een fontein, de aanbidding van de natuur ontspringt? Zulk een geloof verschilt maar weinig van het geloof in een plaatsvervanger van Christus of in een heilige, omdat het niet geestelijk is. U weet wat Calvijn in zijn tijd zei over de eredienst uit zo'n soort geloof. Laat nu, verzoek ik u, een van u zeggen waar ons geloof vandaan komt. Komt het niet rechtstreeks uit God, in wie bijgevolg alle dingen van het heil zijn gelegen?’ Bij deze woorden klapten zijn medestanders aan de linkerzijde, die een gladde kin hadden, een gekrulde pruik en een kransvormige kraag om de hals, in hun handen en riepen: ‘Zeer wijs heeft u gesproken; we weten dat we niets kunnen nemen, wat niet uit de hemel gegeven wordt. Die profeet mag ons zeggen vanwaar het geloof is en wat geloof is. Het is onmogelijk dat het anders of ergens anders vandaan is. Een ander geloof dan dit naar voren te brengen, dat een geloof zou zijn, is even onmogelijk als op een paard naar het een of andere sterrenbeeld aan de hemel te rijden, vandaar een ster te plukken, die in de zak te steken en mee naar beneden te nemen’. Dit zei hij opdat zijn gelijkgezinden om elk nieuw geloof zouden lachen. Toen de mannen aan de rechterzijde die een behaarde kin en hun natuurlijk hoofdhaar hadden, dit hoorden, werden ze met verontwaardiging vervuld. Een van hen stond op; het was een grijsaard die niettemin later als jongeling verscheen, want hij was een engel uit de hemel, waar elke ouderdom zich verjongt, en zei: ‘Ik heb gehoord van welke aard uw geloof is, dat de man achter de katheder zo geprezen heeft. Maar wat is dat geloof anders dan het graf van onze Heer na de wederopstanding, wat nog een keer door de soldaten van Pilatus gesloten werd. Ik heb dat geloof geopend en er niets anders in gezien dan zoiets als de toverstokken, waarmee de magiërs in Egypte hun wonderen deden. Ja zelfs is uw geloof in uw ogen van buiten als een schrijn van puur goud en bezet met kostbare stenen, maar als men die opendoet, is deze leeg. Misschien ligt er nog wat stof in de hoeken van de relikwieën van de pauselijken, want deze hebben hetzelfde geloof, maar alleen met die uitzondering, dat dit door hen heden ten dage overdekt is met uiterlijke heiligheden. Het is ook, om nog een gelijkenis te gebruiken, zoals de vestaalse maagden bij de Ouden die levend begraven werden, als ze het heilig vuur hadden laten uitgaan. En ik kan u verzekeren dat het voor mijn ogen is als het gouden kalf waaromheen de zonen van Israël dansten, nadat Mozes was heengegaan en de berg Sinaď was opgeklommen tot Jehovah. Verwondert u niet dat ik met dergelijke vergelijkingen over uw geloof spreek, want op deze wijze spreken wij daarover in de hemel. Ons geloof echter is, was en zal tot in eeuwigheid zijn in de Heer God Zaligmaker, wiens Menselijke Goddelijk en wiens Goddelijke Menselijk is. Op deze wijze is het geschikt gemaakt tot aanneming, en door dit wordt het goddelijk geestelijke met het natuurlijke van de mens verenigd, en wordt zo tot een geestelijk geloof in het natuurlijke. Tengevolge hiervan wordt het natuurlijke als het ware doorzichtig vanuit het geestelijk licht waarin ons geloof is. De waarheden waaruit dit bestaat zijn even talrijk als de verzen in het heilige Boek; deze waarheden zijn als sterren, die door hun oplichten het geloof onthullen en vorm geven. De mens haalt dit geloof uit het Woord door middel van zijn eigen natuurlijk schijnsel, waarin de wetenschap, het denken en de overreding is. Maar de Heer maakt bij hen, die in Hem geloven, dat het overtuiging, vertrouwen en toevertrouwen wordt. Op deze wijze wordt het geestelijke natuurlijk en door de naastenliefde levend. Dit geloof is bij ons als een koningin, getooid met even zovele kostbare stenen als de muren van het heilige Jeruzalem, ‘En hij mat haar muur op: hondervierenveertig el, mensenmaat die engelenmaat is. En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. En de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, het vijfde sardónyx, het zesde sárdius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier en het twaalfde amethist’, (Apocalyps 21:17 t/m 20). Maar om te voorkomen dat u niet geloven zult dat hetgeen ik gezegd heb alleen maar overdrijving is, en dus als onzin te beschouwen is, zal ik enige plaatsen uit het heilige Woord voorlezen. Hieruit zal duidelijk blijken dat ons geloof niet is in een mens, zoals u gelooft, maar in de ware God, in wie alles Goddelijk is. Johannes zegt:

‘Jezus Christus is de ware God en het eeuwige leven’, (1 Johannes 5:20);

bij Paulus:

‘In Christus woont al de volheid van de Godheid lichamelijk’, (Colossenzen 2:9);

en in de Handelingen der Apostelen:

‘dat Hij beiden, Joden en Grieken gepredikt heeft de boetedoening tot God, en het geloof in onze Heer Jezus Christus’, (Handelingen 20:21);

en de Heer Zelf zegt, ‘dat Hem gegeven is alle macht in de hemel en op aarde’, (Mattheüs 28:18), maar dit zijn maar een paar plaatsen.’ Daarna keek de engel mij aan en zei: ‘U weet wat de evangelischen, zoals ze zichzelf noemen, geloven of geloven moeten betreffende de Heer Zaligmaker. Lees daar een en ander uit voor, opdat wij weten of zij zo dwaas genoeg zijn om te geloven, dat Zijn Menselijke louter menselijk is, dan wel of zij aan Hem iets goddelijks toeschrijven, en hoe dan wel.’ Toen las ik ten aanhoren van de hele vergadering de volgende uittreksels voor uit het boek van hun standaardwerk: de ‘Formula Concordiae’ genaamd, dat is uitgegeven te Leipzig in het jaar 1756; dat in Christus de goddelijke en de menselijke natuur zo verenigd zijn, dat zij één persoon uitmaken (pag. 606, 672). Dat Christus waarlijk God en Mens is in één ongedeelde persoon, en zo tot in eeuwigheid blijft (pag. 609, 673, 762). Dat in Christus God Mens en de Mens God is (pag. 607, 765). Dat de menselijke natuur van Christus tot alle goddelijke majesteit is verhoogd; dit wordt ook door vele kerkvaders zo gezegd. (pag. 844-852, 860-865, 869-878). Dat Christus ten aanzien van de menselijke natuur alomtegenwoordig is en alle dingen vervult (pag. 768, 783, 784, 785). Dat Christus ten aanzien van de menselijke natuur alle macht in de hemel en op aarde heeft (pag. 775, 776, 780). Dat Christus ten aanzien van de menselijke natuur aan de rechterhand van de Vader zit (pag. 608, 764). Dat Christus ten aanzien van de menselijke natuur aangeroepen moet worden; hetgeen aldaar bevestigd is door uitspraken van de Schrift (pag. 226). Dat de belijdenis van Augsburg dit ten zeerste goedkeurt (pag.19). Na dit te hebben voorgelezen wendde ik mij tot de man achter de katheder en zei: ‘Ik weet, dat allen, die hier aanwezig zijn, met hun gelijken in de wereld in verbinding staan. Zeg mij, verzoek ik u, of u weet met wie u samen bent.’ Hij antwoordde op plechtige toon: ‘Ik weet dit; ik sta in verbinding met een gevierd man, een aanvoerder van de heerscharen van beroemde mannen van de Kerk.’ Daar hij op zo'n plechtige toon had geantwoord, zei ik: ‘Vergeef mij de vraag, maar weet u waar die beroemde aanvoerder woont?’ Hij zei: ‘Ik weet het, hij woont niet ver van het graf van Luther’. Hierop zei ik glimlachend: ‘Waarom zegt u het graf; weet u niet dat Luther is opgestaan, en dat hij heden afgezien heeft van zijn dwalingen met betrekking tot de rechtvaardiging door het geloof in de drie goddelijke personen van eeuwigheid aan. En dat hij daarom is overgebracht onder de gelukzaligen van de nieuwe Hemel, en dat hij de onzinnigen, die hem volgen, ziet en over hen lacht?’ Hij antwoordde: ‘Ik weet het, maar wat gaat mij dat aan?’ Toen sprak ik op soortgelijke toon als hij tot mij: ‘Inspireer uw beroemde man met wie u in verbinding staat, of er geen reden tot vrees is, dat hij, zoals hij geschreven heeft tegen de eredienst van onze Heer en Zaligmaker, op hetzelfde ogenblik aan de Heer Zijn Goddelijke heeft ontnomen, tegen de leer van zijn Kerk in, of dat hij zijn pen een streep heeft laten zetten, waarin hij onvoorzien het naturalisme [atheďsme] zaaide.’ Daarop antwoordde hij: ‘Dat kan ik niet, aangezien hij en ik in deze aangelegenheid bijna één gemoed uitmaken; maar wat ik zeg, verstaat hij niet, terwijl ik alle dingen die hij zegt, helder versta.’ - De geestelijke wereld immers treedt in de natuurlijke wereld, en wordt daar de gedachten van de mensen gewaar, maar niet omgekeerd; dit is de staat van vergezelschapping van geesten en mensen. - Daar ik nu eenmaal begonnen was met de man achter de katheder te spreken, zei ik: ‘Ik zal u, als u het mij toestaat, met nog een vraag onderbreken; weet u dat de leer van de evangelischen in het handboek van hun Kerk, dat de Formula Concordiae genoemd wordt, onderwijst, dat in Christus God Mens is en de Mens God, en dat Zijn Goddelijke en Zijn Menselijke in één onverdeeld persoon is en blijft tot in eeuwigheid? Hoe kon dan hij en hoe kunt u de eredienst van de Heer bezoedelen met het naturalisme?’ Hierop antwoordde hij: ‘Ik weet dit, en weet het toch ook niet.’ Daarom ging ik voort en zei: ‘Ik vraag aan hem of aan u in zijn plaats omdat hij afwezig is: Vanwaar kwam de ziel van onze Heer Zaligmaker? Als u antwoordt, uit de moeder dan bent u onzinnig, als u antwoordt, uit Jozef, dan ontwijdt u het Woord. Maar als u antwoordt: uit de Heilige Geest, dan zegt u het juist, mits u onder de Heilige Geest, het goddelijk voortgaande en uitwerkende verstaat, dus dat Hij de Zoon van Jehovah God is. Weer vraag ik u: wat is de hypostatische vereniging? Als u antwoordt dat het een vereniging is als tussen twee, de een boven en de ander beneden, dan spreekt u onzin; want op deze wijze zou u uit God de Zaligmaker twee kunnen maken, zoals uit God drie. Maar als u zegt dat het een persoonlijke vereniging is zoals die van ziel en lichaam, dan zegt u het juist. Ook dit is overeenkomstig uw leer, en ook overeenkomstig met die van de vaders; raadpleeg de Formula Concordiae, (pag. 765-768) en raadpleeg de geloofsbelijdenis van Athanasius, waar staat: het juiste geloof bestaat hierin, dat wij geloven en belijden, dat onze Heer Jezus Christus God en Mens is; die, hoewel Hij God en Mens is, nochtans niet twee is, maar één Christus, volstrekt één, niet door versmelting van substantie, maar door eenheid van Persoon; want gelijk de redelijke ziel en het vlees één mens is, evenzo is God en Mens één Christus. Ik vraag u verder nog: Waarin bestond de verdoemde ketterij van Arius, ter oorzake waarvan door keizer Constantijn de Grote het concilie van Nicea werd samengeroepen, anders dan dat hij de Goddelijkheid van het Menselijke van de Heer loochende? Zeg mij verder, wie u verstaat onder het volgende bij Jeremia:

‘Ziet, de dagen komen dat ik aan David een gerechte spruit zal verwekken, die als Koning regeren zal; en dit is Zijn naam: Jehovah onze Gerechtigheid’, (Jeremia 23:5-6; 33:15-16).

Als u zegt: een Zoon van eeuwigheid aan, dan zwetst u; deze was niet de Verlosser. Maar als u zegt:

‘de in de tijd geboren Zoon, die de enigverwekte Zoon Gods was’,(Johannes 1:18; 3:16),

dan zegt u het juist. Deze is door de verlossing de Gerechtigheid geworden, waaruit u uw geloof maakt. Lees ook (Jesaja 9:5), ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder en men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst’, en nog op andere plaatsen waarin voorzegd wordt, dat Jehovah Zelf in de wereld zou komen.’ Hierna zweeg de man van de katheder en wendde zich af. Nadat deze dingen waren gezegd, wilde de voorzitter de vergadering sluiten met een gebed, maar toen kwam plotseling een man uit de linkergroep naar voren. Hij droeg een tiaar op het hoofd en daar bovenop een hoed. Hij raakte de hoed met zijn vinger aan en nam het woord: ‘Ook ik sta met een man in uw wereld, die daar in een buitengewoon hoog aanzien staat, in verbinding. Ik weet dit omdat ik uit hem als uit mijzelf spreek.’ Ik vroeg hem waar die eerwaardige man woonde en hij antwoordde: ‘In Gothenburg, en uit hem heb ik eens gedacht, dat uw nieuwe leer naar de Mohammedaanse leer smaakt.’ Bij het horen van deze woorden zag ik allen, die aan de rechterzijde stonden, waar zich de apostolische vaders bevonden, als door de bliksem getroffen en hun gelaatstrekken veranderden daardoor. Ik hoorde hen van vanuit hun gemoed, door hun mond dit uitroepen: ‘O, schandalig! Wat een eeuw!’ Maar om hun eerlijke ontstemdheid te kalmeren, strekte ik de hand uit, en verzocht om gehoor. Toen iedereen was gekalmeerd, zei ik: ‘Ik weet dat een man van zo'n aanzien iets dergelijks in een brief heeft gezet, die daarna werd afgedrukt. Maar, als hij toen geweten had, wat een godslastering dat is, zou hij deze zeker verscheurd hebben en aan Vulcanus hebben overgegeven om volledig te verbranden. Een dergelijke smaad is het die wordt bedoeld met de woorden van de Heer tot de Joden die zeiden, ‘dat Christus uit een andere dan de Goddelijke macht wonderen deed’, ‘toen bracht men een bezetene tot Hem, die blind en stom was. En Hij genas hem, zodat de stomme sprak en zag. En al de scharen waren buiten zichzelf en zeiden: Dit is toch niet de zoon van David? Maar de Farizeeën hoorden het en zeiden: Deze drijft de boze geesten slechts uit door Beëlzebul, de overste der geesten. Maar Hij kende hun gedachten en zei tot hen: Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf verdeeld, zal standhouden. En indien de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn koninkrijk kunnen standhouden? En indien Ik door Beëlzebub de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over u zijn. Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden? Dan zal hij zijn huis plunderen. Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit. Daarom zeg Ik u: alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest zal niet vergeven worden. Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des Mensen, het zal hem vergeven worden, maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende’, (Mattheüs 12:22-32). De Heer zegt daar dus: ‘Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.’ Bij deze woorden sloeg de geest die met die mens uit Gothenburg verbonden was, de ogen omlaag, maar terstond daarop keek hij weer op en zei: ‘Ik heb hardere dingen van u gehoord dan ooit.’ Maar ik ging voort: ‘Daaraan zijn twee leringen schuld: het naturalisme en mohammedanisme; dit zijn schandelijke en arglistige verzonnen leugens en twee dodelijke brandmerken om de wil van de mens af te keren en ze af te schrikken van de heilige eredienst van de Heer.’ Ik keerde mij tot de laatste verbonden geest en zei: ‘Zeg, tot degene in Gothenburg, als u dat kunt, dat hij leest hetgeen door de Heer gezegd is in de Openbaring:

‘Ik raad u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk mag worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande van uw naaktheid niet zichtbaar zal worden; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij mag zien’, (Apocalyps 3:18),

en ook dit:

‘Bekeer u dan; maar zo niet dan kom ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard van Mijn mond’, (Apocalyps 2:16).

Bij deze woorden ontstond een tumult, maar dit werd gekalmeerd door een uit de hemel neergelaten licht, met als gevolg dat verscheidenen van degenen die aan de linkerzijde stonden, overliepen naar hen die aan de rechterzijde stonden. Degenen die niets dan oppervlakkige dingen dachten en daarom afhankelijk zijn van de woorden van de een of andere meester en degenen die betreffende de Heer alleen in het menselijke geloven, bleven achter. Door laatstgenoemden scheen het licht dat uit de hemel was neergelaten als het ware teruggekaatst te worden en in te vloeien in hen die van de linker naar de rechterzijde waren overgegaan.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.