De Bijbel

 

Jeremia 48

Studie

   

1 Tegen Moab zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels, alzo: Wee over Nebo, want zij is verstoord; Kirjathaim is beschaamd, zij is ingenomen; de stad des hogen vertreks is beschaamd en verschrikt.

2 Moabs roem van Hesbon is er niet meer; zij hebben kwaad tegen haar gedacht, zeggende: Komt, en laat ons haar uitroeien, dat zij geen volk meer zij; ook gij, o Madmen! zult nedergehouwen worden, het zwaard zal achter u heengaan.

3 Er is een stem des gekrijts van Horonaim; verstoring en een grote breuk!

4 Moab is verbroken; haar kleine kinderen hebben een gekrijt laten horen.

5 Want in den opgang van Luhith zal geween bij geween opgaan, want in den afgang van Horonaim hebben Moabs wederpartijders een jammergeschrei gehoord.

6 Vlucht, redt ulieder ziel! en wordt als de heide in de woestijn;

7 Want om uw vertrouwen op uw werken, en op uw schatten, zult gij ook ingenomen worden; en Kamos zal henen uitgaan in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen.

8 Want de verstoorder zal komen over elke stad, dat niet een stad ontkomen zal; en het dal zal verderven, en het effen veld verdelgd worden; want de HEERE heeft het gezegd.

9 Geeft Moab vederen, want al vliegende zal zij uitgaan; en haar steden zullen ter verwoesting worden, dat niemand in dezelve wone.

10 Vervloekt zij, die des HEEREN werk bedriegelijk doet; ja, vervloekt zij, die zijn zwaard van het bloed onthoudt!

11 Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest, en hij heeft op zijn heffe stil gelegen, en is van vat in vat niet geledigd, en heeft niet gewandeld in gevangenis; daarom is zijn smaak in hem gebleven, en zijn reuk niet veranderd.

12 Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik hem vreemde gasten zal toeschikken, die hem in vreemde plaatsen zullen voeren, en zijn vaten ledigen, en hunlieder flessen in stukken slaan.

13 En Moab zal beschaamd worden vanwege Kamos, gelijk als het huis Israels beschaamd is geworden vanwege Beth-El, hunlieder vertrouwen.

14 Hoe zult gij zeggen: Wij zijn helden en dappere mannen ten strijde?

15 Moab is verstoord, en uit zijn steden opgegaan, en de keur zijner jongelingen is ter slachting afgegaan, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen.

16 Moabs verderf is nabij om te komen, en zijn kwaad haast zeer.

17 Beklaagt hem, gij allen, die rondom hem zijt, en allen, die zijn naam kent; zegt: Hoe is de sterke staf, de sierlijke stok verbroken?

18 Daal neder uit uw heerlijkheid, en woon in dorst, gij inwoneres, gij dochter van Dibon! want Moabs verstoorder is tegen u opgetogen, hij heeft uw vestingen verdorven.

19 Sta aan den weg, en zie toe, gij inwoneres van Aroer! Vraag den vluchtenden man en de ontkomene vrouw; zeg: Wat is er geschied?

20 Moab is beschaamd, want hij is verslagen; huilt en krijt! verkondigt te Arnon, dat Moab verstoord is.

21 En het oordeel is gekomen over het vlakke land; over Holon, en over Jahza, en over Mefaath.

22 En over Dibon, en over Nebo, en over Beth-Diblathaim,

23 En over Kirjathaim, en over Beth-Gamul, en over Beth-Meon,

24 En over Kerioth, en over Bozra; ja, over alle steden van Moabs land, die verre en die nabij zijn.

25 Moabs hoorn is afgesneden, en zijn arm verbroken, spreekt de HEERE.

26 Maak hem dronken, omdat hij zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE; zo zal Moab met de handen klappen in zijn uitspuwsel, en hij zelf zal ook ter belaching zijn.

27 Want is u niet Israel ter belaching geweest? Was hij onder de dieven gevonden, dat gij u zo bewoogt, van den tijd af, dat uw woorden van hem waren?

28 Verlaat de steden, en woont in de steenrots, gij inwoners van Moab! en wordt gelijk een duif, die in de doorgangen van den mond eens hols nestelt.

29 Wij hebben Moabs hovaardij gehoord (hij is zeer hovaardig), zijn trotsheid, en zijn hovaardij, en zijn hoogmoed, en zijns harten hoogmoed.

30 Ik ken zijn verbolgenheid, spreekt de HEERE, maar niet alzo; zijn grendelen doen het zo niet.

31 Daarom zal Ik over Moab huilen, ja, om gans Moab zal Ik krijten; over de lieden van Kir-heres zal men zuchten.

32 Boven het geween van Jaezer zal Ik u bewenen, gij wijnstok van Sibma! uw wijnranken zijn over zee gegaan, zij hebben gereikt tot aan Jaezers zee; maar de verstoorder is gevallen op uw zomervruchten en op uw wijnoogst;

33 Zodat de blijdschap en verheuging uit het vruchtbare veld, namelijk uit Moabs land, weggenomen is; want Ik heb den wijn doen ophouden uit de kuipen; men zal geen druiven treden met vreugdegeschrei; het vreugdegeschrei zal geen vreugdegeschrei zijn.

34 Vanwege Hesbons gekrijt tot Eleale toe, tot Jahaz toe, hebben zij hun stem verheven, van Zoar tot aan Horonaim, die driejarige vaarze; want ook de wateren van Nimrim zullen tot verwoestingen worden.

35 En Ik zal in Moab doen ophouden, spreekt de HEERE, dien, die op de hoogte offert, en die zijn goden rookt.

36 Daarom zal Mijn hart over Moab getier maken als de fluiten; ook zal Mijn hart over de lieden van Kir-heres getier maken als de fluiten, omdat het overschot, dat hij gemaakt had, verloren is.

37 Want alle hoofden zijn kaal, en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lenden is een zak.

38 Op alle daken van Moab, en op al haar straten is overal misbaar; want Ik heb Moab verbroken als een vat, waar men geen lust aan heeft, spreekt de HEERE.

39 Hoe is hij verslagen! zij huilen; hoe heeft Moab den nek met schaamte gewend! Alzo zal Moab allen, die rondom hem zijn, tot belaching en tot een ontzetting worden.

40 Want zo zegt de HEERE: Ziet, hij zal snel vliegen als een arend, en hij zal zijn vleugelen over Moab uitbreiden.

41 Elk een der steden is gewonnen, en elk een der vastigheden is ingenomen; en het hart van Moabs helden zal te dien dage wezen, als het hart ener vrouw, die in nood is.

42 Want Moab zal verdelgd worden, dat hij geen volk zij, omdat hij zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE.

43 De vreze, en de kuil, en de strik, over u, gij inwoner van Moab! spreekt de HEERE.

44 Die van de vreze ontvliedt, zal in den kuil vallen, en die uit den kuil opkomt, zal in den strik gevangen worden; want Ik zal over haar, over Moab, het jaar van hunlieder bezoeking brengen, spreekt de HEERE.

45 Die voor des vijands macht vluchtten, bleven staan in de schaduw van Hesbon; maar een vuur is uitgegaan van Hesbon, en een vlam van tussen Sihon, en heeft de hoeken van Moab en den schedel der kinderen van het gedruis verteerd.

46 Wee u, Moab! het volk van Kamos is verloren; want uw zonen zijn weggenomen in gevangenis; ook zijn uw dochters in gevangenis.

47 Maar in het laatste der dagen, zal Ik Moabs gevangenis wenden, spreekt de HEERE. Tot hiertoe is Moabs oordeel.

   

Van Swedenborgs Werken

 

Apocalypse Explained #811

Bestudeer deze passage

  
/ 1232  
  

811.That captivity, in the Word, signifies spiritual captivity, which is to be shut out from Divine truths, that is, from the understanding of them in the Word; also destruction by falsities of evil and by evils arising from falsity, is evident from the passages in the Word where captivity is mentioned; as in the following places:

In Luke:

"They shall fall by the edge of the sword, and they shall be made captive amongst all nations; at length Jerusalem shall be trodden under foot" (21:24).

The subject of that chapter is the Consummation of the Age, by which is signified the last time of the church, when there is no longer any truth remaining. By their falling by the edge of the sword is signified the destruction of truth by falsities - sword signifying the combat of falsity against the truth, and also the destruction of truth by falsities. By being made captive amongst all nations, are signified persuasions, and obsessions therefrom, by evils of every kind. For when truths are destroyed, falsities take their place, and not only falsities but evils. All nations signify evils of every kind. By Jerusalem being trodden under foot is signified the full destruction and perversion of the doctrine of the church - Jerusalem denoting the church as to doctrine - and to be trodden under foot denoting to be altogether destroyed; this is done chiefly by falsifications and adulterations of the Word.

[2] In Ezekiel:

"They shall be made captive amongst the nations, and the altars shall be devastated, and the idols shall be broken, and the slain shall fall in the midst of you" (6:1-10).

By the altars being devastated, is signified that all worship from the good of love shall perish. By the idols being broken, is signified that all worship from the truths of that good shall also perish. And by the slain falling in the midst of them, is signified that they shall perish by falsities. To be slain by the sword has this signification.

[3] In Lamentations:

"Hear all ye people, and see ye my grief; my virgins and my young men are gone into captivity" (1:18).

This is a lamentation over the devastation of all truth in the church. The lamentation is described by, hear all ye people, and see ye my grief. That all affection of truth is destroyed, is signified by, my virgins are gone into captivity, a virgin denoting the affection of truth. And that all understanding of truth is destroyed, is signified by, my young men are gone into captivity, young men denoting the understanding of truth and intelligence.

[4] In Amos:

"If they have gone into captivity before their enemies, thence do I command the sword that it may slay them" (9:4).

If they have gone into captivity before their enemies, signifies, if they have suffered evils to take possession of them, enemies denoting evils, and to go into captivity denoting to be possessed by them. Thence do I command the sword that it may slay them, signifies that falsities will shut them out from understanding truths, and destroy them.

[5] In David:

God "forsook the habitation of Shiloh, the tent which he placed amongst men; and he delivered his strength into captivity, his gracefulness into the hand of the enemy" (Psalm 78:60, 61).

By the habitation of Shiloh is signified the church which is in the good of love, and by the tent is signified the church which is in truths of doctrine. Hence it is evident that by God forsaking the habitation of Shiloh, the tent which He placed amongst men, is signified, that the goods of love and the truths of doctrine were destroyed. By the strength which He delivered into captivity, is signified spiritual truth from celestial good; and by captivity, is signified a shutting out thereof from the understanding, and so destruction by falsities. And by the gracefulness which He delivered into the hand of the enemy, is signified natural truth from spiritual; this being signified by gracefulness, and the destruction thereof by evils being signified by delivering it into the hand of the enemy.

[6] In Ezekiel:

The prophet was commanded to depart out of the place, and to bring out the vessels of removal through the wall before their eyes, to bring them out under the darkness, and to cover his face that he might not see the earth: and say, "I am your prodigy; even as I have done, so shall it be done to them; into exile, into captivity, they shall go" (12:1-12).

The prophet by these things represented the state of the church at that time, which was, that there were no longer any truths remaining that were not destroyed by falsities. For all the prophets represented the church as to doctrine from the Word. His departing out of the place, and bringing out the vessels of removal through the wall under darkness, and covering his face that he might not see the earth, represented the rejection of all the truths of doctrine from the Word. By departing out of the place is signified rejection. By the vessels of removal are signified the truths of doctrine. By the wall, through which he brought them out, is signified the ultimate that encompasses and defends truths; and the ultimate of doctrine is the sense of the letter of the Word, which is called a wall by reason of its containing and including the spiritual sense. By the darkness under which he was to bring them out, are signified falsities. By covering his face that he might not see the earth, is signified the truths of good being no longer seen in the church. Because the prophet represented these things, therefore it is said, "As I have done, so shall it be done to them; into exile and captivity shall they go." It is therefore evident that to go into exile signifies the dispersion of truth, and that to go into captivity signifies to be taken possession of by falsities.

[7] In Habakkuk:

"I will raise up the Chaldeans, a nation going to the breadths of the earth; they shall gather the captivity as the sand; they shall mock at kings, and rulers shall be laughter to them" (1:6, 9, 10).

By the Chaldeans are signified those who destroy the truths of the church. By the breadths of the earth are signified the truths thereof. That they will destroy all truths by falsities, is signified by gathering the captivity as the sand. That they will deride and blaspheme the truths and goods of the Word, is signified by mocking at kings, and rulers being laughter to them. Kings signify the truths of the Word, and rulers the goods thereof.

[8] In Jeremiah:

Nebuchadnezzar "shall come and shall smite the land of Egypt; those who are for death to death; those who are for captivity to captivity; those who are for the sword to the sword: and I will kindle a fire in the houses of Egypt, that it may burn them, and he shall carry them away captive; at length he shall array himself with the land of Egypt, as a shepherd putteth on his garment" (43:11, 12).

By Nebuchadnezzar, or by the king of Babel, in the Word, are meant those who destroy everything of the church by evils; and by the Chaldeans are meant those who destroy everything of the church by falsities. In the abstract sense, by the king of Babel are signified the evils which destroy, and by the Chaldeans their falsities. Nebuchadnezzar's coming and smiting the land of Egypt, signifies the destruction of the natural man as to all goods and truths thence from the Word.

Those who are for death to death, signifies destruction by evils. Those who are for captivity to captivity, signifies destruction by the shutting out from and deprivation of truth. Those who are for the sword to the sword, signifies destruction by falsities therefrom. By kindling a fire in the houses of Egypt to burn them, and by taking them captive, is signified that the loves of self and of the world will destroy all things of the natural man by evils, and falsities. Fire signifies those loves; the houses of Egypt signify all things of the natural man; to burn them signifies to destroy by evil loves; and to take them captive signifies to destroy by falsities thence. At length he shall array himself with the land of Egypt as a shepherd putteth on his garment, signifies that the falsities of evil and the evils of falsity will occupy the whole natural man. This is compared to the garment of a shepherd, because a garment signifies truth investing good; but in this case falsity investing evil. For the natural man is as a garment to the spiritual man, for it encompasses and encloses it.

[9] In Jeremiah:

"Those who are for death to death; those who are for famine to famine; and those who are for captivity to captivity" (15:2).

By these words is described the total vastation of good and truth in the church; for in the verse preceding it is said, "If Moses and Samuel stood before me, my soul could not be towards this people; cast them out before my face, that they may go forth." Therefore those who are for death to death, signifies that those who reject goods perish by evils. Those who are for famine to famine, signifies that those who reject truths perish by falsities. Those who are for captivity to captivity, signifies that those who love evils and falsities are taken possession of by them.

[10] In Isaiah:

"As my servant Isaiah went naked and barefoot three years, so shall the king of Assyria lead the captivity of Egypt, and the multitude of Cush, to be carried away, boys and old men, naked and barefoot, even the buttocks uncovered, the nakedness of Egypt" (20:3, 4).

By the king of Assyria is signified reasoning from the scientifics of the natural man; and by Egypt is signified the natural man. Hence by the king of Assyria leading the captivity of Egypt, is signified that reasoning from falsities will destroy all truths in the natural man, such as are the truths of the sense of the letter of the Word. The rest may be seen explained above (n. 532).

[11] In Daniel:

"He shall also carry away captive into Egypt their gods with their princes, with their vessels of desire, and the silver and the gold; and he shall stop more years than the king of the north. The intelligent of the people shall instruct many, although they shall fall together by sword and flame, and captivity and depredation, [many] days" (11:8, 33).

The subject here is the war between the king of the north and the king of the south. By the king of the north is signified falsity ruling in the church; by the king of the south the truth defending the church against falsity. That still falsities will predominate in the church in the end of the days is there predicted and described. By their gods and their princes, the vessels of desire; and the gold and silver, which shall be led captive into Egypt is signified that truth protecting shall take away all the truths and goods of the church from those who are in falsities. Its spiritual truths are signified by their gods and princes, natural truths by their vessels of desire, and all truth and good in general by silver and gold. And their taking away and protection is signified by leading into captivity to Egypt. By falling by the sword and flame, is signified to perish by falsities and evils therefrom. And by captivity and depredation is signified the deprivation of all things of truth and good.

[12] In Jeremiah:

After that the prophet was delivered up to prison, he prophesied that all Judah should be transported into captivity to Babel, and should there die and be buried (20:1-6; 27:1 to end).

By that prophet, as by prophet in general, is signified the doctrine of the church from the Word. By his being delivered up to prison was represented that the like should come to pass with the church and its doctrine, which is signified by all Judah being carried away into captivity to Babel. The captivity of the tribe of Judah in Babel seventy years represented the full destruction of truth and the devastation of the church.

[13] In the same:

"The wind shall feed all thy shepherds, and thy lovers shall go into captivity; then shalt thou be ashamed and disgraced for all thy wickedness" (22:22).

By shepherds, in the abstract sense, are signified the goods of the church, and by lovers the truths thereof. The wind which shall feed the shepherds, signifies the hollowness and emptiness of doctrine. The captivity into which the lovers shall go, signifies a shutting out from all truths and from the understanding thereof. To be ashamed and disgraced signifies to be destitute of all good and truth; for thus, when they come amongst the angels, are they affected with shame and disgrace.

[14] In Moses:

"I will make mine arrows drunk with blood, and my sword shall devour flesh, with the blood of the slain and captivity, with the gall of the revenges of the enemy" (Deuteronomy 32:42).

To make the arrows drunk with blood, signifies delirium of the mind from the Word falsified. The sword shall devour flesh, signifies that falsities shall destroy everything of good. With the blood of the slain and of captivity, signifies the extinction and shutting out of all truth, the slain denoting the extinction of truth by falsities, and captivity the shutting out of truth by falsities. With the gall of the revenges of the enemy, signifies with the malice and cruelty of hell, the gall of revenges denoting malice and cruelty, and the enemy denoting hell.

[15] In Isaiah:

"Bel boweth down, Nebo stoopeth, their idols are wild beasts and beasts, they stoop, they bow down together, and their soul shall go into captivity" (46:1, 2).

Their idols are wild beasts and beasts, signifies that their falsities are infernal falsities, and evils therefrom. They stoop, they bow down together, signifies that they fall away. Their soul shall go into captivity, signifies that they shall go into hell, where they will be shut out from all truth.

[16] In Obadiah:

"In that day aliens led his strength captive, and strangers entered his gates and cast lots upon Jerusalem" (1:11).

Spoken of Edom, by whom is signified the truth of the natural man, but in this case falsity. By the aliens who led captive his strength, are signified the falsities of the church destroying its truths, strength signifying truth, because all spiritual strength consists in truths. By the strangers who entered the gates, are signified falsities of doctrine destroying the truths by which entrance into interior truths is possible. By Jerusalem upon which they cast lots, is signified the doctrine of the church from the Word thus dissipated, to cast lots denoting to dissipate.

[17] In Jeremiah:

"Woe to thee, Moab, the people of Chemosh perisheth, for thy sons are taken into captivity, and thy daughters into captivity; yet I will bring back the captivity of Moab" (48:46, 47).

By Moab are meant those who are in natural delight, and who therefore adulterate the goods of the Word. By the people of Chemosh are meant those who are in natural truth. By sons and daughters being taken into captivity, is signified that the truths and goods of their church are shut out by falsities and evils, sons denoting truths, and daughters goods. I will bring back the captivity of Moab in the end of the days, signifies that truths shall be opened to those who are meant by Moab; and that they shall be instructed therein, the end of the days signifying the Coming of the Lord. Mention is frequently made in the Word of captives who are to be brought back, and by these are meant the Gentiles, who are called captives by reason of their being shut out from truths, which, however, shall be opened to them by the Lord.

[18] In Isaiah:

"Jehovah hath anointed me to preach glad tidings to the poor; he hath sent me to bind up the broken-hearted; to preach liberty to the captives, and to them that are bound, to him whose eyes are holden" (61:1).

These things are said of the Lord. By the poor to whom Jehovah anointed Him to preach good tidings, are signified those who are in few truths, and yet desire them, that their soul may be thereby sustained. By the broken-hearted are signified those who are consequently in grief. By the captives to whom He should preach liberty are signified those who are shut out from truths and therefore from goods; to whom truths shall be opened, by means of which they shall be imbued with goods. By them that are bound and him whose eyes are holden, are signified those to whom it was denied to see truths; thus the Gentiles are meant, who afterwards received truths from the Lord.

[19] In the same:

"I have raised him up in justice, and all his ways will I make straight: he shall build my city, and shall let go my captivity, not for price, neither for reward" (45:13).

This also is said of the Lord. And by the justice in which Jehovah hath raised Him up, is signified the good of love; and by His ways, which He will make straight, are signified truths proceeding from good. By the city which He shall build, is signified the doctrine of the church; and by the captivity which He shall let go, is signified the opening and revelation of Divine truths among those who had been hitherto shut out from them. That the Lord will do these things freely is signified by, not for price, neither for reward.

[20] In Jeremiah:

"The children of Israel and the children of Judah are oppressed together, and all that take them captive, hold them fast, and refuse to let them go; their Redeemer is strong, striving he will strive in their dispute, and will give rest to the land" (50:33, 34).

This is also said of the Lord who is the Redeemer that is strong. By striving in their dispute, is signified visitation and judgment upon those who oppress them by falsities, and liberation thereby from them. By giving rest to the land, is signified protection from falsities. By the children of Israel and the children of Judah, who are said to be oppressed, are not meant the sons of Israel and of Judah, but the nations that are in truths and goods from the Lord; who, being detained by those who deceive them and shut out truths from them, it is said that those who take them captive hold them fast, and refuse to let them go.

[21] In David:

"Thou hast ascended upon high; thou hast led captivity captive" (Psalm 68:18).

Here also the Lord is treated of. And by leading captivity captive, is signified to liberate from falsities those who were thereby held captive.

In Isaiah:

"Shall the capture be taken from the mighty, or the captivity of the just be snatched away? For thus saith Jehovah, Even the captivity of the mighty shall be taken, and the capture of the violent shall be snatched away" (49:24, 25).

This is also spoken of the Lord, and of the bringing back the sons of Zion from captivity. But by the sons of Zion are meant those who are in love to the Lord, and thence in truths. That they were shut out from truths by those who strenuously confirmed falsities, and that nevertheless they were liberated by the Lord, is signified by, shall the capture be taken from the mighty, and shall the captivity of the just be snatched away?

[22] In David:

"Who will give out of Zion the salvation of Israel? When Jehovah bringeth back the captivity of his people, Jacob shall exult, Israel shall be glad" (Psalm 14:7; 53:6).

By Zion are here also meant those who are in the good of love from the Lord. Liberation from evils by the Lord, and salvation, are meant by, who will give out of Zion the salvation of Israel? By bringing back the captivity of His people, is meant deliverance from falsities and evils. By Jacob shall exult, Israel shall be glad, is meant joy on account of deliverance with those who are in the external and internal church. Those who belong to the external church are meant by Jacob, and those who are of the internal church by Israel; and the Gentiles are meant by both.

[23] In Jeremiah:

"Fear not, my servant Jacob, and be not dismayed, O Israel; behold I keep thee from afar off, and thy seed from the land of thy captivity, so that Jacob may return, and rest, and be at ease, and none shall make him afraid" (46:27; 30:10).

By Jacob and Israel here also are meant the Gentiles. By Jacob those who belong to the external church, and by Israel those who belong to the internal church. To keep them from afar off, signifies to save them, although they are far from salvation. From the land of captivity, signifies to liberate them from falsities, whereby they were shut out from the truths and goods of heaven and the church. By returning, and by resting at ease, and none shall make him afraid, is signified to be protected from falsities which are from hell.

[24] In the same:

"All that devour thee shall be devoured, and all thine adversaries, they shall also go into captivity; and they that preyed upon thee shall be for a prey; and all that plundered thee will I give for plunder. I will bring back the captivity of the tents of Jacob; and I will have mercy on his dwelling-places; the city may be built upon its own heap; and the palace inhabited after its own manner" (30:16, 18).

All that devour thee shall be devoured; all thine adversaries shall go into captivity; they that preyed upon thee shall be for a prey; and all that plundered thee will I give for plunder, signifies things similar to the words in the Apocalypse now explained, that is, if any one leads into captivity, he shall go into captivity; and if any one kills with the sword, he must be killed by the sword. What the rest signifies was explained above (n. 799).

[25] In the same:

"I shall be found of you, and I will bring back your captivity, and I will gather you out of all nations, and I will bring you back to the place whence I caused you to depart" (29:14).

By these words also is described the liberation of the Gentiles from spiritual captivity, which is a shutting out from the truths and goods of heaven and the church, whereby salvation is effected.

In Zephaniah:

"At that time I will bring you, even in time to gather you unto me; for I will give you for a name and a praise to all the people of the earth, when I bring back your captivity before your eyes" (3:20).

By these words also is meant the bringing back of the Gentiles from spiritual captivity.

In Amos:

"I will bring back the captivity of my people Israel, and they shall build their devastated cities, and shall sit and plant vineyards, and drink the wine thereof, and they shall make gardens, and eat the fruit of them" (9:14).

This passage may be seen explained above (n. 376, 405).

[26] In Isaiah:

"Put on thy strength, O Zion; put on the garments of thy gracefulness, O Jerusalem, the city of holiness: for there shall not add to come any more into thee the uncircumcised and the unclean; shake thyself from the dust; sit, O Jerusalem; to open the bands of thy neck, O captive daughter of Zion" (52:1, 2).

By Zion is meant the church that is in the good of love to the Lord; the truth from that good being signified by the strength which Zion shall put on; and the truths of the doctrine of that church by the garments of gracefulness which Jerusalem shall put on. By the uncircumcised and the unclean who shall not add to come in any more, are signified the evils of earthly loves, and their falsities. By shaking herself from the dust, arising and sitting, when said of Jerusalem, is signified liberation from infernal falsities, and elevation to the truths of heaven. By to open the bands of thy neck, O captive daughter of Zion, is signified deliverance from a state of detention from truths through falsities, which hinder the reception of influx out of heaven. The daughter of Zion denotes those who are in the affection of truth from the good of love from the Lord. In the following verses of that chapter it is said of the children of Israel, that they went down to sojourn in Egypt, and that Assyria oppressed them; by which is signified that they were shut out from truths by reasonings from scientifics of the natural man.

[27] In the same:

"The people shall take them, and shall lead them to their place; and the house of Israel shall possess them for a heritage upon the land of Jehovah, for man servants and maid servants; so that they shall take them captive whose captives they were, and they shall rule over their exactors" (14:2).

These words also treat of the bringing back of the sons of Israel, by whom are meant the nations. That those who have shut out [others] from truths, and deceived by means of falsities, are also shut out from truths and deceived by means of falsities, is signified by, they shall take them captive whose captives they were, and they shall rule over their exactors.

[28] In Hosea:

"In the house of Israel I have seen a foul thing; there is the whoredom of Ephraim, Israel is polluted; and, O Judah, he hath set a harvest for thee, when I shall bring back the captivity of my people" (6:10, 11).

These things are said of the state of the church among the Jews about the time of the Lord's Advent. The whoredom of Ephraim, which is the foul thing in the house of Israel, signifies the falsification of the Word, whoredom denoting falsification, and Ephraim the understanding of the Word. Israel is polluted, and, O Judah, he hath set a harvest for thee, signifies that the church was in absolute falsities, and that they applied the Word to confirm them. By Judah is signified the Word, and by harvest, the abundance of such things there which they applied. That this would be the state of the Jewish Church when truths should be opened before the Gentiles, who should thereby be delivered from falsities, is signified by, when I shall bring back the captivity of my people.

[29] Similar things are signified in the historical parts of the Word by the captivities of the sons of Israel by various enemies, and by their deliverances; as,

That they were forced to serve Kushan, king of Syria, and were liberated by Othniel (Judges 3).

That they served Eglon, king of Moab, and were liberated by Ehud (Judges 3).

That they were delivered to Jabin, king of Canaan, and liberated by Deborah (Judges 4).

That they were delivered up to the Midianites, and liberated by Gideon (Judges 6).

That they were delivered up to the Philistines and Ammonites, and liberated by Jephthah (Judges 10; 11).

[30] Similar things were signified,

By the captivity of the Jews, seventy years, in Babel (2 Kings 25).

For the historical parts of the Word are all representative of such things as pertain to the church, and the expressions by which the historical circumstances are described are all significative.

Similar things are also signified in the Word by them that are bound, as in the following passages:

"They shall be gathered together, they who are bound in a pit, and they shall be shut up in a prison; but after a multitude of days they shall be visited" (Isaiah 24:22).

"By the blood of thy covenant I will send forth the bound out of the pit in which there is no water" (Zech. 9:11).

"The sighing of the bound shall come before thee" (Psalm 79:11).

"He made the world a wilderness and destroyed their cities, he opened not the house for his bound ones" (Isaiah 14:17).

"To open the blind eyes, to bring the bound out of prison, them that sit in darkness out of the prison house" (Isaiah 42:7).

The King said, "I was in prison, and ye came not unto me" (Matthew 25:36).

Jesus said, "Ought not this daughter of Abraham, whom Satan hath bound, lo, these eighteen years, to be loosed from this bond on the Sabbath day?" (Luke 13:16).

  
/ 1232  
  

Translation by Isaiah Tansley. Many thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #3881

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3881. 'Therefore she called his name Judah' means the essential nature of it. This is clear from the meaning of 'name' and of 'calling the name' as the essential nature, dealt with in 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421. That nature is contained in the internal sense of these words spoken by Leah - 'This time I will confess Jehovah', dealt with immediately above in 3880. That is to say, in the highest sense those words mean the Lord and the Divinity of His Love, in the internal sense the Word and also the Lord's celestial kingdom, and in the more exterior sense doctrine from the Word which the celestial Church has. But as yet scarcely anyone knows that these things are meant in the Word when the name Judah is mentioned, the reason being that the historical descriptions of the Word are thought to be simply historical descriptions, and the prophetical utterances to belong among such things as have fallen into oblivion, except for some of them from which doctrinal inferences may be drawn out. No belief exists that those descriptions and utterances have a spiritual sense within them, because at the present day no knowledge exists of what the spiritual sense is, or indeed of what the spiritual is. And the chief reason for this is that the life which people lead is the natural life. This is such that when they have that life as their end in view or it is the only life they desire, it blots out both spiritual knowledge and faith - so much so that when spiritual life and a spiritual sense are spoken of, these are like something that does not really exist or else are something unpleasant and depressing which, because it does not accord with natural life, they find distasteful. Such being the condition of the human race at the present day it neither understands nor wishes to understand by the names mentioned in the Word anything else than the nations, peoples, individual persons, regions, cities, mountains, or rivers, which those names denote. Yet in the spiritual sense names mean real things.

[2] That 'Judah' in the internal sense means the Lord's celestial Church, in the universal sense His celestial kingdom, and in the highest sense the Lord Himself may be seen from many places in the Old Testament where Judah is mentioned, for example, from the following: In Moses,

You are Judah; your brothers will praise you; your hand will be on the neck of your enemies; the sons of your father will bow down to you. A lion's whelp is Judah; from the prey you have gone up, my son. He crouched, he lay down like a lion, and like an old lion; who will rouse him up? The sceptre will not depart from Judah, nor a lawgiver from between his feet until Shiloh comes; and to him will be the gathering of peoples. Binding his ass's colt to the vine, and the foal of his she-ass to a choice vine, he will wash his clothing in wine, and his garment in the blood of grapes. His eyes are red from wine, and his teeth white from milk. Genesis 49:8-12.

[3] Nobody can know the meaning of this prophetical declaration about Judah uttered by Jacob, who by then was Israel - not even one expression used there - except from the internal sense. He cannot know for example what is meant by 'his brothers will praise him' and 'his father's sons will bow down to him', or by 'his going up from the prey like a lion's whelp', and 'his crouching and lying down like a lion'. Nor can he know what is meant by 'Shiloh', by 'binding his ass's colt to the vine, and the foal of his she-ass to a choice vine', by 'washing his clothing in wine, and his garment in the blood of grapes', by 'eyes red from wine', or by 'teeth white from milk'. As has been stated, these expressions cannot possibly be understood by anyone except from the internal sense, yet all of them - each one - mean celestial things belonging to the Lord's kingdom, also things that are Divine. The same words also foretell that the Lord's celestial kingdom, and in the highest sense the Lord Himself, were to be represented by Judah. All these things declared by Jacob will in the Lord's Divine mercy be discussed in the explanations of the chapter in which they occur.

[4] Similar examples involving the name Judah occur elsewhere, especially in the Prophets, as in Ezekiel,

You son of man, take a stick and write on it, For Judah and for the children of Israel, his companions'. And take another stick and write on it, For Joseph - the stick of Ephraim and of the whole house of Israel, his companions - and join them together, one to the other into one stick for you, and they will be one in your, hand. I will make them into one nation in the land, on the mountains of Israel, and one king will be king to them all. My servant David will be king over them, and they will all have one shepherd. And they will walk in My judgements, and keep My statutes and do them. And they will dwell in the land which I gave to Jacob My servant, in which your fathers dwelt. And they will dwell in it, they and their sons, and their sons' sons even for ever. And David My servant will be their prince for ever, and I will make with them a covenant of peace, it will be an eternal covenant with them. I will bless them, and multiply them, and I will grant My sanctuary in their midst for evermore. Thus will My dwelling-place be with them, and I will be their God, and they will be My people. Ezekiel 37:15-28.

Anyone who takes Judah, Israel, Joseph, Ephraim, and David in this passage to mean those actual people will believe all these things will actually take place as described in the sense of the letter. That is to say, he will believe that Israel is going to be reunited with Judah, as well as the tribe of Ephraim; also that David is going to reign as king; that in this manner they are going to dwell in the land given to Jacob for ever, and that at that time an eternal covenant will exist with them and the sanctuary will be in the midst of them for ever. But in fact the meaning of this passage has nothing whatever to do with that nation but with the Lord's celestial kingdom meant by 'Judah', and His spiritual kingdom meant by 'Israel', and with the Lord Himself meant by 'David'. From this it is quite evident that names are not used to mean actual persons but things that are celestial and Divine.

[5] The same is so with the following words in Zechariah,

Many peoples and numerous nations will come to seek Jehovah Zebaoth in Jerusalem and to placate Jehovah's face. Thus said Jehovah Zebaoth, In those days ten men from the nations of every tongue will take hold; and they will take hold of the hem of a man of Judah, saying, We will go with you, for we have heard that God is with you. Zechariah 8:22-23.

Those who take these words literally will say, as the Jewish nation believes still, that being a prophecy not yet fulfilled it is going to be fulfilled in the future. These say that they are going to go back to the land of Canaan, that many from every nation and tongue will follow them, and take hold of the hem of a man of Judah and plead to be allowed to follow. They say that at that time God - that is to say, the Messiah, whom Christians call the Lord - will be among them, to whom they must first be converted. This would be the true implication of these words if 'a man of Judah' were used to mean a man of Judah. But in fact the internal sense at this point deals with a new spiritual Church among gentiles, and 'a man of Judah' means saving faith which results from love to the Lord.

[6] That 'Judah' is not used to mean Judah but, as has been stated, means in the internal sense the Lord's celestial kingdom which was represented in the Church established among Judah or the Jews, becomes quite clear from the following places: In Isaiah,

When the Lord raises an ensign for the nations He will gather the outcasts of Israel, and will assemble the dispersed of Judah from the four corners of the earth. Then the envy of Ephraim will depart, and the enemies of Judah will be cut off. Ephraim will not envy Judah, and Judah will not harass Ephraim. Isaiah 11:12-13.

In Jeremiah,

Behold, the days are coming, said Jehovah, when I will raise up for David a righteous branch, who will reign as king, and prosper, and execute judgement and righteousness in the land. In His days Judah will be saved, and Israel will dwell securely. And this is His name which they will call Him, Jehovah our Righteousness. Jeremiah 23:5-6.

In Joel,

Then you will know that I am Jehovah your God, who dwell in Zion, My holy mountain; and Jerusalem will be holy. It will happen on that day, that the mountains will drip new wine, and the hills will flow with milk, and all the streams of Judah will flow with water; and a spring will come forth from the house of Jehovah and will water the river of Shittim. Judah will abide for ever, and Jerusalem from generation to generation. Joel 3:17-18, 20.

[7] In Zechariah,

On that day I will strike every horse with panic, and its rider with madness. And on the house of Judah I will open My eyes, and every horse of the peoples I will strike with blindness. And the leaders of Judah will say in their hearts, I will strengthen for myself the inhabitants of Jerusalem in Jehovah Zebaoth their God. On that day I will set the leaders of Judah like a hearth of fire in sticks of wood, and like a torch of fire in a sheaf; and they will devour to the right and to the left all the peoples round about, and Jerusalem will yet again be inhabited in her own place, in Jerusalem. And Jehovah will save the tents of Judah first, that the glory of the house of David, and the glory of the inhabitant of Jerusalem, may not exalt itself over Judah. On that day Jehovah will protect the inhabitant of Jerusalem, and the house of David will be like God, like the angel of Jehovah in front of them. And I will pour out over the house of David and over the inhabitant of Jerusalem a spirit of grace. Zechariah 12:4-10.

This refers to the Lord's celestial kingdom, where truth should not have dominion over good but ought to be subordinate to it, truth being meant by 'the house of David' and 'the inhabitant of Jerusalem', and good by 'Judah'. From this it is evident why first it is said that 'the glory of the house of David, and the glory of the inhabitant of Jerusalem, will not exalt itself over Judah', and after this that 'the house of David will be like God, and like the angel of Jehovah', and that 'a spirit of grace will be poured out over it and over the inhabitant of Jerusalem'. For such is the state when truth is subordinate to good or faith to love. 'The horse which will be struck with panic, and the horse of the peoples with blindness' is self-intelligence, see 2761, 2762, 3217.

[8] In the same prophet,

On that day there will be on the horses' bells, Holiness to Jehovah. And the pots in the house of Jehovah will be as the bowls before the altar. And every pot in Jerusalem and in Judah will be holiness to Jehovah Zebaoth. Zechariah 14:20-21.

This refers to the Lord's kingdom. In Malachi,

Behold, I am sending My angel, who will prepare the way before Me, and suddenly there will come to His temple the Lord whom you are seeking, and the angel of the covenant in whom you delight. Behold, He is coming. Who can endure the day of His coming? Then the minchah of Judah and Jerusalem will be acceptable to Jehovah, as in the days of old and as in former years. Malachi 3:1-2, 4.

This plainly refers to the Coming of the Lord. The meaning is that Judah and Jerusalem's minchah was not, as is well known, acceptable but that worship flowing from love, Judah's minchah, and worship flowing from faith rooted in love, Jerusalem's minchah, are acceptable.

[9] In Jeremiah,

Thus said Jehovah Zebaoth, Again they will speak this word in the land of Judah and in its cities when I turn again their captivity: Jehovah bless you, O habitation of righteousness, O holy mountain! And Judah and all its cities will dwell in it together. Behold, the days are coming, said Jehovah, in which I will sow the house of Judah with the seed of man and the seed of beast. Behold, the days are coming, said Jehovah, in which I will make with the house of Israel and with the house of Judah a new covenant, not like the covenant which I made with their fathers. Jeremiah 31:23-24, 27, 31-32.

In David,

The Lord chose the tribe of Judah, Mount Zion, which He loved, and built His sanctuary as the heights, as the earth He founded it for ever. Psalms 78:68-69.

[10] From these places and very many others which have not been mentioned one may see what 'Judah' means in the Word. They show that 'Judah' does not mean the Jewish nation, for that nation was anything but the celestial Church or the Lord's celestial kingdom; for so far as love to the Lord, charity towards the neighbour, and faith; went they were the worst nation of all. This has been so from their earliest forefathers, namely the sons of Jacob, even to the present day. But in spite of this such people were able to represent the celestial and spiritual things of the Lord's kingdom, see 3479-3481. For in representations no attention is paid to the person who represents, only to what is represented by him, 665, 1097 (end), 1361, 3147, 3670.

[11] But when they did not adhere to the religious observances commanded by Jehovah or the Lord but deviated from them into acts of idolatry they no longer represented those things but such as are contrary to them, namely those of hell and the devil, according to the Lord's words in John,

You are from your father the devil, and the desires of your father you will to do. He was a murderer from the beginning, and did not take a stand on the truth. John 8:44

Such is the meaning of 'Judah' in the contrary sense, as becomes clear from the following: In Isaiah,

Jerusalem has stumbled, and Judah has fallen, because their tongue and their works are against Jehovah, to provoke the eyes of His glory to anger. Isaiah 3:8.

In Malachi,

Judah has acted faithlessly, and abomination has been committed in Israel and in Jerusalem, and Judah has profaned the holiness of Jehovah, for he loved and married the daughter of a foreign god. Malachi 2:11.

And in addition in the following places - Isaiah 3:1 and following verses;

8:7-8; Jeremiah 2:28; 3:7-11; 9:26; 11:9-10, 12; 13:9; 14:2; 17:1; 18:11-13; 19:7; 32:35; 36:31; 44:12, 14, 26, 28; Hosea 5:5; 8:14; Amos 2:4-5; Zephaniah 1:4; and many times elsewhere.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.