De Bijbel

 

متى 15

Studie

   

1 حينئذ جاء الى يسوع كتبة وفريسيون الذين من اورشليم قائلين.

2 لماذا يتعدى تلاميذك تقليد الشيوخ. فانهم لا يغسلون ايديهم حينما ياكلون خبزا.

3 فاجاب وقال لهم وانتم ايضا لماذا تتعدون وصية الله بسبب تقليدكم.

4 فان الله اوصى قائلا اكرم اباك وامك. ومن يشتم ابا او اما فليمت موتا.

5 واما انتم فتقولون من قال لابيه او امه قربان هو الذي تنتفع به مني. فلا يكرم اباه او امه.

6 فقد ابطلتم وصية الله بسبب تقليدكم.

7 يا مراؤون حسنا تنبأ عنكم اشعياء قائلا.

8 يقترب اليّ هذا الشعب بفمه ويكرمني بشفتيه واما قلبه فمبتعد عني بعيدا.

9 وباطلا يعبدونني وهم يعلمون تعاليم هي وصايا الناس

10 ثم دعا الجمع وقال لهم اسمعوا وافهموا.

11 ليس ما يدخل الفم ينجس الانسان. بل ما يخرج من الفم هذا ينجس الانسان.

12 حينئذ تقدم تلاميذه وقالوا له اتعلم ان الفريسيين لما سمعوا القول نفروا.

13 فاجاب وقال كل غرس لم يغرسه ابي السماوي يقلع.

14 اتركوهم. هم عميان قادة عميان. وان كان اعمى يقود اعمى يسقطان كلاهما في حفرة.

15 فاجاب بطرس وقال له فسّر لنا هذا المثل.

16 فقال يسوع هل انتم ايضا حتى الآن غير فاهمين.

17 ألا تفهمون بعد ان كل ما يدخل الفم يمضي الى الجوف ويندفع الى المخرج.

18 واما ما يخرج من الفم فمن القلب يصدر. وذلك ينجس الانسان.

19 لان من القلب تخرج افكار شريرة قتل زنى فسق سرقة شهادة زور تجديف.

20 هذه هي التي تنجس الانسان. واما الأكل بايد غير مغسولة فلا ينجس الانسان

21 ثم خرج يسوع من هناك وانصرف الى نواحي صور وصيدا.

22 واذا امرأة كنعانية خارجة من تلك التخوم صرخت اليه قائلة ارحمني يا سيد يا ابن داود. ابنتي مجنونة جدا.

23 فلم يجبها بكلمة. فتقدم تلاميذه وطلبوا اليه قائلين اصرفها لانها تصيح وراءنا.

24 فاجاب وقال لم أرسل الا الى خراف بيت اسرائيل الضالة.

25 فأتت وسجدت له قائلة يا سيد أعنّي.

26 فاجاب وقال ليس حسنا ان يؤخذ خبز البنين ويطرح للكلاب.

27 فقالت نعم يا سيد. والكلاب ايضا تأكل من الفتات الذي يسقط من مائدة اربابها.

28 حينئذ اجاب يسوع وقال لها يا امرأة عظيم ايمانك. ليكن لك كما تريدين. فشفيت ابنتها من تلك الساعة

29 ثم انتقل يسوع من هناك وجاء الى جانب بحر الجليل. وصعد الى الجبل وجلس هناك.

30 فجاء اليه جموع كثيرة معهم عرج وعمي وخرس وشل وآخرون كثيرون. وطرحوهم عند قدمي يسوع. فشفاهم

31 حتى تعجب الجموع اذ رأوا الخرس يتكلمون والشل يصحّون والعرج يمشون والعمي يبصرون. ومجدوا اله اسرائيل

32 واما يسوع فدعا تلاميذه وقال اني اشفق على الجمع لان الآن لهم ثلاثة ايام يمكثون معي وليس لهم ما ياكلون. ولست اريد ان اصرفهم صائمين لئلا يخوّروا في الطريق.

33 فقال له تلاميذه من اين لنا في البرية خبز بهذا المقدار حتى يشبع جمعا هذا عدده.

34 فقال لهم يسوع كم عندكم من الخبز. فقالوا سبعة وقليل من صغار السمك.

35 فأمر الجموع ان يتكئوا على الارض.

36 واخذ السبع خبزات والسمك وشكر وكسر واعطى تلاميذه والتلاميذ اعطوا الجمع

37 فاكل الجميع وشبعوا. ثم رفعوا ما فضل من الكسر سبعة سلال مملوءة.

38 والآكلون كانوا اربعة آلاف رجل ما عدا النساء والاولاد.

39 ثم صرف الجموع وصعد الى السفينة وجاء الى تخوم مجدل

   

Commentaar

 

Het verkennen van de betekenis van Matteüs 15

Door Ray and Star Silverman (machine vertaald in Nederlands)

Brotvermehrungskirche in Tabgha, Mosaik: vier Brote und zwei Fische

Hoofdstuk 15.


Another Confrontation


1. Toen kwamen de schriftgeleerden en Farizeeën uit Jeruzalem tot Jezus en zeiden,

2. "Waarom overtreden Uw discipelen de traditie van de oudsten? Want zij wassen hun handen niet als zij brood eten."

3. Maar Hij antwoordde hun: "Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods door uw traditie?

4. Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en uw moeder; en wie kwaad spreekt van vader of moeder, laat hem de dood sterven.

5. Maar gij zegt: "Wie tegen vader of moeder zal zeggen: Het is een gave, wat gij ook door mij gebaat hebt";

6. En hij eert op geen enkele wijze zijn vader of moeder. En u hebt het gebod van God door uw traditie buiten werking gesteld.

7. Huichelaars, goed heeft Jesaja over u geprofeteerd, "zeggende,

8. Dit volk is mij met de mond nabij en eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd,

9. En tevergeefs dienen zij Mij, terwijl zij leringen leren die de voorschriften van mensen zijn.""

10. En Hij riep de menigte en zei tot hen: "Hoor en versta.

11. Niet wat in de mond komt, verontreinigt de mens, maar wat uit de mond komt, dat verontreinigt de mens."

12. Toen kwamen Zijn discipelen en zeiden tot Hem: "Weet Gij dat de Farizeeën, het woord horende, beledigd waren?"

13. Maar Hij antwoordde: "Elk gewas dat Mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal worden uitgeworteld".

14. Laat hen; zij zijn blinde gidsen der blinden; en indien de blinde de blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen."

15. En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: "Leg ons deze gelijkenis uit."

16. En Jezus zeide: "Zijt gij ook nog zonder verstand?

17. Overweegt gij nog niet, dat alles wat in den mond komt, in den buik vertrekt, en in de latrine wordt uitgeworpen?

18. Maar wat uit de mond gaat, komt voort uit het hart, en deze verontreinigen de mens;

19. Want uit het hart komen slechte gedachten voort, moorden, overspel, hoererij, diefstal, valse getuigenissen, godslastering.

20. Maar met ongewassen handen eten verontreinigt de mens niet."


De scène verandert nu dramatisch. We gaan van prachtige geloofsdemonstraties en wonderbaarlijke genezingen onder het ontvankelijke volk van Galilea naar confrontatie en verzet onder de starre religieuze leiders van Jeruzalem. Onbewogen door de wonderbaarlijke gebeurtenissen rond Jezus' bediening, kunnen de religieuze leiders zich slechts richten op de meest triviale details van de traditie: "Waarom overtreden Uw discipelen de traditie van de oudsten?" vragen ze. "Want zij wassen hun handen niet als zij brood eten" (15:2).

In het licht van Jezus' vele wonderen lijkt hun vraag het grotere punt te missen. Heeft iemand zich werkelijk afgevraagd of de handen wel gewassen waren tijdens de ongelooflijke uitdeling van brood en vis? Het wonder zelf was zo ontzagwekkend dat al het andere overschaduwd werd - inclusief een triviaal detail over het al dan niet wassen van de handen voor het uitdelen van het voedsel. Hun vraag lijkt daarom buitengewoon kleinzielig. Maar het laat wel zien wat er in hun hoofd en hart omgaat - het vernietigen van Jezus.

Hoewel het relatief gemakkelijk is om de starheid van de religieuze leiders te bekritiseren, moeten we in gedachten houden dat we soms op een soortgelijke manier handelen. Hoe vaak stellen wij niet kleinzielige verwachtingen die ons zo geïrriteerd en geërgerd houden tegenover anderen, dat we niet kunnen genieten van de mooie aspecten van onze relaties? Ook wij hebben onze regels over gepast en ongepast gedrag, tradities en gebruiken die in acht moeten worden genomen - en soms maken we die belangrijker dan de geboden van God.

"Waarom overtreden Uw leerlingen de traditie van de ouderen?" zeggen de religieuze leiders. In plaats van hun vraag direct te beantwoorden, ondervraagt Jezus hen: "Waarom overtreedt u ook het gebod van God vanwege uw traditie? Want God heeft geboden: 'Eert uw vader en uw moeder', en 'Wie vader of moeder vervloekt, die zal ter dood worden gebracht.'(15:4).

Jezus wil dat zij begrijpen dat de grote geboden van God van veel grotere waarde zijn dan de tradities van mensen. En Hij wil onthullen hoe zij de geboden hebben verdraaid om hun eigen egoïstische doeleinden te dienen. Bijvoorbeeld, het houden van het gebod om vader en moeder te eren houdt in dat men voor zijn ouders zorgt op hun oude dag. De religieuze leiders hadden dit gebod omzeild door hun eigen wet te verzinnen: "Wie tegen zijn vader of moeder zegt: 'Al het profijt dat u van mij had kunnen krijgen, is aan de tempel opgedragen', is vrijgesteld van het eren van zijn vader of moeder" (15:5-6). In plaats van hun ouders te eren en voor hen te zorgen volgens de goddelijke wet, bood deze traditie een "religieuze" uitvlucht om de kinderlijke verantwoordelijkheid te ontlopen.

We moeten in gedachten houden dat er in die tijd geen pensioenpolissen of pensioenplannen bestonden, maar wel een gebod om de ouders te eren. De enige verzekering voor ouderen die te oud en te zwak waren om voor zichzelf te zorgen, was de steun van kinderen. Deze maas in de wet gaf mensen echter "religieuze" toestemming om hun ouders, die voor zichzelf moesten zorgen, in de steek te laten.

De regeling werkte goed, vooral omdat de mensen ervan overtuigd waren dat zij zich in Gods gunst konden kopen door gulle offers te brengen aan de religieuze leiders. De tempel, en de ondersteuning van tempelactiviteiten - zelfs tot verwaarlozing van de lijdende mensheid - waren het middelpunt en de kern van hun godsdienst geworden. Het onderhouden van de glorie van de tempel was een doel op zich geworden. In de handen van de corrupte religieuze leiders werd het het centrum van een godslasterlijke godsdienst, die de afgoden van macht, winst, plezier en prestige aanbad in plaats van God te aanbidden en de naaste te dienen.

Jezus heeft oog voor hun godslasterlijk gedrag, zelfs als Hij ingaat op de beschuldiging dat zijn discipelen hun handen niet wassen voor het eten. De godsdienst was in deze tijd zo uiterlijk geworden dat de mensen geloofden dat zij zich door uitwendige wassingen van hun zonden konden zuiveren. Schone handen waren voor hen niet alleen een teken van uiterlijke heiligheid, maar ook een bewijs van innerlijke reinheid. Als voedsel met onreine handen werd aangeraakt, werd het beschouwd als verontreinigd, en wie van dat voedsel at, werd gezien als een verachte zondaar.

Jezus ziet dit als huichelarij die zich voordoet als vroomheid. En daarom zegt Hij: "Huichelaars! Jesaja heeft over jullie geprofeteerd: 'Dit volk nadert Mij met de mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij verwijderd. En tevergeefs aanbidden zij Mij, terwijl zij geboden van mensen als leerstellingen leren'" (15:8-9). Dan, om Zijn punt te benadrukken, voegt Hij eraan toe: "Niet wat in de mond gaat, verontreinigt een mens; maar wat uit de mond komt, dat verontreinigt een mens" (15:11).

Petrus, die bij deze confrontatie aanwezig is, heeft geleerd dat Jezus' woorden altijd een meer innerlijke betekenis hebben. Daarom zegt hij: "Leg ons deze gelijkenis uit" (15:15). Dus zegt Jezus: "Wat in de mond komt, gaat in de maag en wordt uitgescheiden. Maar wat uit de mond komt, komt uit het hart en verontreinigt de mens. Want uit het hart komen slechte gedachten, moorden, overspel, ontucht, diefstal, vals getuigenis, godslastering" (15:17-19).

Het is opmerkelijk dat Jezus de religieuze leiders blijft herinneren aan de Tien Geboden. Zij hebben het gebod over het eren van de ouders al overtreden. Jezus voegt daar nu moord, overspel (inclusief ontucht), diefstal en valse getuigenis aan toe - de exacte volgorde van de tweede tabel van de Tien Geboden. Aan deze lijst voegt hij "slechte gedachten" en "godslastering" toe.

Interessant is dat godslastering de belangrijkste beschuldiging tegen Jezus is (9:3). Maar Jezus besluit de rollen om te draaien en beschuldigt de religieuze leiders van godslastering. Hij omvat ook "boze gedachten", wetende dat zij Hem haten, Hem publiekelijk in diskrediet willen brengen en uiteindelijk van plan zijn Hem te vernietigen. Jezus spreekt over deze vernietigende bedoelingen als Hij zegt: "Dit zijn de dingen die een mens verontreinigen, maar met ongewassen handen eten verontreinigt een mens niet" (15:20).


Een praktische toepassing


Deze aflevering roept ons op om na te denken over de relatief kleine dingen die ons van streek maken, de "door de mens gemaakte tradities" die soms voorrang krijgen boven "de geboden van God".


Een vrouw met een groot geloof


21. En Jezus, van daar uitgaande, vertrok naar delen van Tyrus en Sidon.

22. En zie, een vrouw uit Kanaän, komende uit die streken, riep tot Hem: "Wees mij genadig, Heer, Zoon van David; mijn dochter is zwaar door demonen bezeten."

23. En Hij antwoordde haar geen woord; en Zijn discipelen die tot Hem kwamen, smeekten Hem, zeggende: "Stuur haar weg, want zij roept ons na."

24. En Hij antwoordde: "Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls."

25. En zij, komende, aanbad Hem, zeggende: "Heer, help mij."

26. En Hij antwoordde: "Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het voor de kleine honden te werpen."

27. En zij zeide: "Ja, Heer, toch eten de kleine honden van de kruimels die van de tafel van hun heren vallen."

28. Toen antwoordde Jezus haar: "O vrouw, groot is uw geloof; het zij u zoals gij wilt." En haar dochter werd vanaf dat uur genezen.

29. 29. En Jezus, verder gaande, kwam aan het Meer van Galilea; en de berg opgaande, zat Hij daar.

30. En vele menigten kwamen tot Hem, met bij zich de kreupelen, de blinden, de stommen, de verminkten en vele anderen, en legden hen neer aan de voeten van Jezus; en Hij genas hen,

31. 31. Zodat de menigte zich verwonderde, ziende dat de doofstommen spraken, de verminkten heel waren, de lammen liepen en de blinden zagen; en zij verheerlijkten de God Israëls.

--

In de hele evangelieverhalen staat het eenvoudige geloof van oprechte gelovigen in schril contrast met het ingewikkelde, twistzieke ongeloof van de religieuze leiders. Zo moet de scène van openlijke confrontatie in de vorige episode worden afgezet tegen de eenvoudige schoonheid van de daaraan voorafgaande: de genezing van vele zieken die slechts de zoom van Jezus' kleed aanraakten.

Deze eenvoudige gelovigen, die weinig theologische scholing hadden maar een groot geloof, woonden in en rond het Meer van Galilea, en werden "heidenen" genoemd. 1 Oorspronkelijk was een "niet-Jood" iedereen die niet rechtstreeks afstamde van Abraham, Izaäk en Jacob. Toen Jakob's naam werd veranderd in "Israël", werden al zijn nakomelingen en hun verschillende stammen bekend als "de kinderen van Israël". Alle anderen werden beschouwd als niet-Israëlieten. Zij waren daarom "heidenen", wat betekent "geen deel van de clan".

Toch behandelden de Israëlieten de niet-Joden vaak goed en verleenden hun soms zelfs speciale privileges. Maar in de loop der tijden, en vooral in de tijd van het Nieuwe Testament, werden de heidenen als onrein en verachtelijk beschouwd. De religieuze leiders in Jeruzalem haatten hen en spraken over hen als heidenen, als vuile honden en als vijanden van Gods volk. De term "niet-Jood" betekende dus niet simpelweg iemand die niet van Israël afstamde, maar kreeg een negatieve en geringschattende bijklank.

Dit kwam grotendeels doordat de religieuze leiders in Jeruzalem ijverig waren om hun geloof te beschermen en ervoor waakten dat het niet zou worden besmet door heidense invloeden. Daarom onderwezen en praktiseerden zij een strenge, zeer bevooroordeelde, exclusieve levensstijl. Israëlieten mochten geen omgang hebben met de heidenen, opdat zij niet door hen zouden worden aangetast.

Deze houding, die vooral sterk was in en rond Jeruzalem, breidde zich van daaruit uit. Hoe verder mensen van Jeruzalem af woonden, hoe groter de kans was dat zij als "heidenen" werden beschouwd. Bijvoorbeeld, hoewel de regio Galilea geografisch gezien in het land Israël ligt, werd het toch beschouwd als het "land der heidenen", omdat het zeventig mijl van Jeruzalem verwijderd was.

Bovendien werden veel buitenlanders aangetrokken door het vruchtbare gebied in en rond Galilea, met zijn rijke bodem en overvloedige mogelijkheden voor visserij en landbouw. Met zoveel buitenlanders in Galilea, van wie velen weinig of niets wisten over de God van Israël, voelden de religieuze leiders in Jeruzalem zich gerechtvaardigd om de mensen in Galilea "heidenen" te noemen.

Als de inwoners van Galilea (dat in het land Israël lag) al als heidenen werden beschouwd, dan gold dat nog veel meer voor de inwoners van Tyrus (110 mijl van Jeruzalem) en Sidon (130 mijl van Jeruzalem). Deze kuststeden, die ten noordwesten van Galilea aan de Middellandse Zee lagen, in het land Fenicië, lagen niet in het land Israël. Daarom werd het zonder meer beschouwd als het "land der heidenen".

En dit is waar we Jezus aantreffen als Hij zijn reis hervat. We lezen: "En Jezus ging vandaar uit en vertrok naar de streek van Tyrus en Sidon." Terwijl Hij daar is, roept een vrouw uit die streek Hem aan en zegt: "Wees mij genadig, Heer, Zoon van David. Mijn dochter is zwaar door demonen bezeten" (15:22). Jezus antwoordt haar niet. En de discipelen zeggen: "Stuur haar weg, want ze roept ons na" (15:23).

De discipelen zijn eenvoudige mannen die Jezus' instructies willen opvolgen. Jezus heeft hen al opgedragen niet op de weg der heidenen te gaan, of de steden der Samaritanen binnen te gaan. In plaats daarvan heeft Hij hen opgedragen naar "de verloren schapen van het huis Israëls" te gaan (10:5). Het lijkt er dus op dat wanneer zij tegen Jezus zeggen "stuur haar weg", zij slechts de instructies van Jezus opvolgen. Zij is immers een niet-Joodse vrouw, niet één van de verloren schapen van het huis van Israël. Aanvankelijk lijkt het erop dat Jezus ook aan zijn eigen opdracht wil voldoen. Hij reageert niet onmiddellijk op haar verzoek. In plaats daarvan antwoordt Hij: "Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls" (15:24).

Maar de niet-Joodse vrouw laat zich niet afschrikken. Volhardend zegt zij: "Heer, help mij." Opnieuw lijkt Jezus haar verzoek af te wijzen door te zeggen: "Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het voor de kleine honden te werpen" (15:26). Zoals we gezien hebben, leerden de religieuze leiders dat niet-Israëlieten heidenen en "honden" waren. Maar de vrouw is niet verontrust door deze kleinering. In plaats daarvan antwoordt zij: "Waar, Heer, maar zelfs de kleine honden eten de kruimels die van de tafel van hun meester vallen" (15:27). Blij met haar nederige, niet-defensieve antwoord zegt Jezus: "O vrouw, groot is uw geloof. Laat het u zijn zoals u wenst" (15:28). En zo geschiedde. "Haar dochter was vanaf dat uur genezen" (15:28).

De niet-Joodse vrouw, die smeekt om gevoed te worden met de kruimels die van de tafel van de meester vallen, laat zien dat zij een waarlijk nederig hart heeft. Als Jezus dit ziet, verhoort hij haar gebed en geneest hij haar dochter. Maar men mag niet vergeten dat dit alles plaatsvindt voor de ogen van de discipelen, voor wie Jezus een "objectles" in de bediening geeft. Door dit levende voorbeeld moeten zij begrijpen dat "de verloren schapen van het huis Israël" allen zijn die oprecht verlangen naar goddelijke liefde - vooral mensen als deze niet-Joodse vrouw die zo nederig en volhardend is. Zoals Jezus zei toen Hij op de bergtop zat en Zijn eerste preek hield: "Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden" (5:6).

Deze nieuwe benadering van de bediening omvat de genezing van nederige, ontvankelijke mensen overal, ongeacht hun religieuze opvoeding of nationaliteit. Jood of niet-Jood, Romein of Griek, slaaf of vrije, zij zouden "de verloren schapen van het huis Israëls" zijn. Zoals Jezus al heeft gezegd: "Wie de wil van Mijn Vader in de hemel doet, is Mijn broeder en zuster en moeder" (12:50) De discipelen zouden nu uitgaan om de verloren schapen te zoeken, uit elke stam en elk volk, en ze samen te brengen in één kudde, met één herder. Van nu af aan zou er geen Jood of niet-Jood zijn, maar broeders en zusters in Christus - met één Vader in de hemel.

Nadat Hij deze nieuwe en bredere benadering van de bediening duidelijk heeft gemaakt, hervat Jezus zijn machtige genezingswerk onder de heidenen: "En Jezus vertrok van daar en omzeilde het Meer van Galilea, en ging de berg op en ging daar zitten. Toen kwam een grote menigte naar Hem toe, met kreupelen, blinden, doofstommen, verminkten en vele anderen; en zij legden hen neer aan Jezus' voeten en Hij genas hen" (15:29-30).

Dit is een ontroerend beeld van de heidenen die van heinde en verre komen om genezing te zoeken. Het is een levendig beeld van de geestelijke honger naar goedheid en de geestelijke dorst naar waarheid die in alle mensen diep geworteld is en onze wezenlijke menselijkheid vormt. Lijdend onder de ontberingen van lange reizen, de berg beklimmend met kreupelen en blinden, de verminkten in hun armen dragend, komen zij naar Jezus en leggen hun geliefden aan zijn voeten. Dit is de reis die ieder van ons moet maken, elkaar onderweg ondersteunend, terwijl we voor God komen. Het is een eenvoudig niet-Joods geloof - een geloof dat volledig gelooft in Gods genezende kracht. Dit geloof, hoe eenvoudig ook, wordt altijd beloond. Daarom lezen we: "En Hij genas hen" (15:30).

De niet-Joden werden tot Jezus aangetrokken - niet vanwege zijn religieuze of etnische achtergrond, maar vanwege zijn liefde, wijsheid en kracht om alle mensen te genezen. In Jezus konden zij iets zien dat alle raciale en religieuze stereotypen oversteeg, een manifestatie van een God die eenvoudigweg pure liefde, pure wijsheid en pure kracht is. In Jezus zagen zij op een bepaalde manier God zichtbaar gemaakt. En dus "verwonderde de menigte zich, toen zij de stommen zagen spreken, de lammen zien lopen en de blinden zien." Als gevolg daarvan "verheerlijkten zij de God van Israël" (15:31).


Een tweede maal voeden van de menigte


32. En Jezus, die Zijn discipelen riep, zeide: "Ik ben met ontferming over de menigte bewogen, omdat zij reeds drie dagen bij Mij blijven en niets te eten hebben; en Ik wil hen niet vastend wegzenden, opdat zij onderweg niet flauwvallen."

33. En Zijn discipelen zeiden tot Hem: "Vanwaar zouden wij in de woestijn zoveel broden hebben om zo'n menigte te verzadigen?"

34. En Jezus zeide tot hen: "Hoeveel broden hebt gij?" En zij zeiden: "Zeven, en een paar kleine vissen."

35. En Hij beval de menigte om zich op de aarde neer te leggen.

36. En Hij nam de zeven broden en de vissen en dankte, brak ze en gaf ze aan Zijn discipelen en de discipelen aan de menigte.

37. En zij aten allen en waren verzadigd; en zij namen het overschot van de brokstukken op, zeven manden vol.

38. En zij die aten waren vierduizend mannen, naast vrouwen en kleine kinderen.

39. En Hij zond de menigte weg, stapte in het schip en kwam aan de grenzen van Magdala.


Na drie dagen de mensen te hebben genezen, wilde Jezus hen te eten geven: "Ik heb medelijden met de schare zei Hij, omdat zij nu drie dagen bij Mij zijn gebleven en niets te eten hebben. En Ik wil hen niet hongerig wegsturen, opdat zij onderweg niet flauwvallen" (15:32).

De discipelen, die vergeten dat Jezus pas geleden vijfduizend mensen heeft gevoed met vijf broden, antwoorden: "Waar halen we in de woestijn genoeg brood vandaan om zo'n grote menigte te vullen?" Jezus berispt hen niet voor hun korte geheugen. In plaats daarvan vraagt Hij eenvoudigweg: "Hoeveel broden hebben jullie?" (15:34). En zij antwoorden: "Zeven, en een paar kleine visjes" (15:34).

Bij de vorige voeding van de menigte hadden ze slechts vijf broden, maar deze keer hebben ze er zeven. Het getal "zeven" doet denken aan veel dingen die in het Woord met heiligheid worden geassocieerd: De zevende dag is een rustdag, heilig voor de Heer (Exodus 31:15); er zijn zeven takken op de kandelaar in de tabernakel (Exodus 25:37); zeven priesters met zeven trompetten marcheerden zeven dagen lang rond Jericho - en op de zevende dag marcheerden ze zeven keer rond de stad (Jozua 6:13); Salomo's tempel werd gebouwd in zeven jaar (1 Koningen 6:38); Naaman moest zich zeven keer wassen in de Jordaan (2 Koningen 5:10); David zei dat hij de Heer zeven keer per dag zou loven (Psalm 119:164); het licht van de zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen (Jesaja 30:26); en we moeten onze broeder zeventig maal zeven keer vergeven (Mattheüs 18:22). 2

Het getal "zeven" wordt in de Schrift dus geassocieerd met wat heilig is. Zeker, de discipelen ontwikkelen een toenemend besef van Jezus' heiligheid, en een groeiend bewustzijn van de goddelijkheid die in Hem is. Dit wordt hier gesuggereerd door het feit dat zij nu "zeven broden" hebben, in plaats van vijf - wat staat voor een heilige staat van liefde. Ze hebben ook maar "een paar vissen", wat staat voor hun beperkte begrip van wat er gebeurt, maar ook voor hun groeiende nederigheid. Hun training verloopt perfect.

Opnieuw krijgen de discipelen het voorrecht het brood en de vis onder de menigte te verdelen, en opnieuw begint Jezus met een zegen: "En Hij nam de zeven broden en de vissen en dankte, brak ze en gaf ze aan de discipelen; en de discipelen gaven ze aan de schare" (15:36). Wanneer het voeden voltooid is, komt het getal "zeven" terug: "Zo aten zij allen en werden verzadigd, en zij namen zeven grote manden vol met de overgebleven brokstukken" (15:37). 3

Het heilige getal "zeven" spreekt luider dan welke verklaring dan ook. Het suggereert een tijd van grote heiligheid - plechtig, sereen, mooi en zuiver. We zijn een heel eind verwijderd van het begin van dit hoofdstuk, toen de religieuze leiders Jezus ervan beschuldigden dat Hij zijn discipelen toestond met ongewassen handen te eten - waarbij ze over het hoofd zagen dat Hij zojuist vijf broden had veranderd in genoeg om vijfduizend mensen te voeden!

Opnieuw zijn we op de berg met Jezus, de discipelen en de bewonderende menigte, getuige van nog een wonderbaarlijke voeding. Deze keer worden vierduizend mensen gevoed met zeven broden. Er is een gevoel van sublieme heiligheid als we getuige zijn van Gods overvloeiende liefde en oneindig mededogen. De boodschap is duidelijk: ook al ontvangen we alle liefde die we wensen, er blijft altijd genoeg over - "zeven grote manden vol".

Ten tijde van de eerste voeding van de menigte was het Griekse woord voor "mand" κοφίνους (kophinous), wat "een kleine mand" betekent. Maar deze keer is het Griekse woord voor "mand" σπυρίδας (spyridas), wat "een grote mand" betekent. Manden zijn gemaakt om te ontvangen wat erin gestopt wordt. Evenzo is de menselijke geest ontworpen om te ontvangen wat er van de Heer binnenstroomt. De implicatie is dat er nu, in het overlopen van de zeven grote manden, een nog grotere ontvangst en overloop is van de liefde en wijsheid van de Heer. 4

Voetnoten:

1. Deze term komt van het Latijnse woord "gens" dat "een clan" of "groep families" betekent.

2. Naast de zeven dagen van de week zijn er ook zeven kleuren in het spectrum, zeven noten in de toonladder en zeven botten in de nek.

3. AE: 617[4]: "Dat de Heer de vijfduizend mannen, naast vrouwen en kinderen, voedde met vijf broden en twee vissen, en ook dat Hij vierduizend voedde met zeven broden en een paar vissen... [betekent dat] wanneer de Heer het wil, geestelijk voedsel, dat ook echt voedsel is, maar alleen voor geesten en engelen, wordt veranderd in natuurlijk voedsel..... Dit is wat bedoeld wordt met 'brood eten in het koninkrijk Gods'."

4Hemelse Verborgenheden 9996[2] “En je zult ze in een mand doen" (Exodus 29:3). Een "mand" is de houder van alle meer interne dingen; .... Wat betreft de dingen die in de mand werden gelegd, zij betekenen soorten van hemels goed. En aangezien het zintuiglijke niveau het laatste en laagste daarvan is en ze dus allemaal bevat, staat er dat al die dingen in een mand gedaan moeten worden."

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #7906

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

7906. 'No yeast shall be found in your houses' means no falsity whatever shall come near good. This is clear from the meaning of 'yeast' as falsity, dealt with below; and from the meaning of 'house' as good, dealt with in 3652, 3720, 4982, 7833-7835. The meaning of 'yeast' as falsity becomes clear from the places where yeast and anything made with yeast, and also where unleavened and anything made without yeast are mentioned, such as in Matthew,

Jesus said, Look out for and beware of the yeast of the Pharisees and Sadducees. Then the disciples understood that He had not said that they should beware of the yeast used in bread, but of the teaching of the Pharisees and Sadducees. Matthew 16:6, 11.

Here 'yeast' plainly stands for false teaching. Because 'yeast' meant falsity it was forbidden to sacrifice the blood of the sacrifice with anything made with yeast, Exodus 23:18; 34:25. For 'the blood of the sacrifice' meant holy truth, thus truth pure and free from all falsity, 4735, 6978, 7317, 7326, 7846, 7850. It was also laid down that the minchah offered on the altar should not be baked with yeast in it, Leviticus 6:15-17, and that cakes and wafers also should be made without yeast, Leviticus 7:11-13.

[2] To go further with what 'made with yeast' and 'not made with yeast' refer to, it should be recognized that the purification of truth from falsity cannot ever come about in a person without so called fermentation, that is, without the conflict of falsity with truth and of truth with falsity. But after the conflict has taken place and truth has triumphed, the falsity falls away like dregs and the truth emerges purified. It is like wine that becomes clear after fermentation as the dregs sink to the bottom. That fermentation or conflict takes place especially when a person's state undergoes a change, that is to say, when his actions begin to spring from the good of charity, and not as previously from the truth of faith. For a person's state is not yet made pure while his actions spring from the truth of faith, but they have been made pure when they spring from the good of charity, since they now spring from his will. Previously they sprang merely from his understanding.

[3] Spiritual conflicts or temptations are fermentations in the spiritual sense, for during them falsities wish to link themselves to truths, but the truths reject them, eventually sending them to the bottom so to speak and in that way becoming refined. This is the sense in which to understand what the Lord teaches about 'yeast' in Matthew,

The kingdom of heaven is like yeast, which a woman took and hid in three measures of flour, until the whole was fermented by it. Matthew 13:33.

'Flour' is truth from which good is derived. Also in Hosea,

They are all committing adultery, like an oven heated by a baker; the raiser 1 ceases from kneading the dough until it has fermented. Hosea 7:4.

Since such conflicts, meant by 'fermentations', take place with a person in the state before he attains newness of life, as has been stated, it was also laid down that the new minchah, the bread of the wave-offering, that was to be brought at the feast of first fruits, should be baked with yeast; and that was to be the first fruits to Jehovah, Leviticus 23:16-17.

Voetnoten:

1. Whether the raiser means the stirrer of the fire or the raiser of the dough is not clear.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.