Ware Christelijke Religie #388

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

388. Vierde gedenkwaardigheid. Ik sprak met enkele geesten, die in de Openbaring onder ‘de draak’ worden verstaan. Een van hen zei: ‘Kom met mij mee en ik zal u laten zien waar onze ogen en harten zich aan verlustigen’. Hij leidde me door een somber woud naar een heuvel vanwaar ik de verlustigingen van de ‘draken’ kon aanschouwen. Ik zag een amfitheater in de vorm van een cirkel gebouwd, met rondom rijen banken die schuin omhoog liepen, waarop de toeschouwers zaten. Zij, die op de laagste banken zaten, verschenen mij uit de verte als saters en priapen, sommigen met een doek over de schaamdelen en anderen naakt zonder bedekking. Op de banken erboven zaten hoereerders en hoeren, die door de gebaren die ze maakten als zodanig aan mij verschenen. Toen zei de ‘draak’ tegen mij: ‘Nu zult u ons vermaak zien.’ Toen zag ik alsof in de piste van het circus, jonge stieren, rammen, schapen, bokjes en lammetjes werden binnengelaten, en nadat ze binnengelaten waren, werd een deur geopend. Daarop renden jonge leeuwe, panters, tijgers en wolven naar binnen en vielen met woede de kudde aan die ze verscheurden en afmaakten. De saters strooiden echter na dit wreedaardige bloedbad zand over de plaats van de slachting. Toen zei de ‘draak’ tegen mij: ‘Dit zijn onze spelen, waaraan ons gemoed zich verlustigt.’ Ik antwoordde: ‘Ga heen, demon! Binnen korte tijd zult u dit amfitheater veranderd zien worden in een poel van vuur en zwavel.’ Hij lachte hierom en verdween. Daarna dacht ik bij mijzelf, waarom dergelijke dingen uit de Heer werden toegelaten en ik ontving in mijn hart als antwoord, dat die dingen aan hen werden toegelaten zolang ze in de wereld der geesten zijn, maar dat dergelijke schouwspelen, zodra hun tijd in deze wereld is afgelopen, in afgrijselijke, helse tonelen worden veranderd. Alle dingen die gezien werden, waren door de ‘draak’ teweeg gebracht door fantasieën. Het waren daarom geen jonge stieren, rammen, schapen, bokjes en lammetjes, maar ze hadden gemaakt dat de echte goedheden en waarheden van de Kerk, die ze haatten, zo verschenen. De leeuwen, panters, tijgers en wolven waren de verschijningen van de begeerten bij hen, die gezien werden als saters en priapen. Zij die geen bekleding om de schaamdelen droegen, waren degenen die geloofd hadden dat de boosheden niet voor God verschijnen; en degenen met een doek hadden geloofd dat ze wel verschijnen, maar niet verdoemen, wanneer men slechts in het geloof is. De hoereerders en de hoeren waren vervalsers van de waarheden van het geloof, want hoererij betekent de vervalsing van het ware. In de geestelijke wereld verschijnen alle dingen uit de verte volgens de overeenstemmingen, en wanneer ze in vormen verschijnen, worden ze uitbeeldingen van geestelijke dingen genoemd, in objecten die op natuurlijke dingen lijken. Daarna zag ik hen het woud uitgaan, de draak temidden van de saters en priapen, en achter hen de trosknechten en marketentsters 1 , die de hoereerders en de hoeren waren. De bende groeide onderweg aan en toen hoorde ik wat ze onder elkaar spraken. Ze zeiden dat ze in een weide een kudde schapen met lammeren hadden gezien, en dat dit een teken was dat er dichtbij een van de steden van Jeruzalem was, waar de naastenliefde de hoofdzaak is. Ze zeiden: ‘Laten we gaan en die stad innemen en de bewoners uit hun huizen werpen en hun goederen plunderen.’ Ze naderden, maar er was een muur om de stad en er stonden engelwachters op de muur. Toen zeiden ze: ‘Laten we de stad door een list innemen, laten we iemand sturen, die bedreven kan misleiden, en zwart wit en wit zwart kan maken, en het wezen van elk onderwerp een glanzend vernisje kan geven’. Er werd iemand gevonden die doorkneed was in de kunst van de metafysica, en die werkelijke voorstellingen kon verdraaien in voorstellingen van begrippen, en de dingen zelf onder formules verbergen, en zo als een havik met de buit onder zijn vleugels kon wegvliegen. Deze man werd onderricht hoe hij met de stedelingen moest spreken, namelijk dat zij geloofsgenoten waren en daarna dat men hen moest binnenlaten. Hij naderde de poort, klopte aan en toen deze was opengedaan, zei hij dat hij met de allerwijste man van die stad wilde spreken. Hij werd binnengelaten en tot een zeker iemand geleid en toen sprak hij tot deze: ‘Mijn broeders staan buiten de stad en vragen om opgenomen te worden. Zij zijn geloofsgenoten; u en wij maken van het geloof en de naastenliefde de twee wezenlijke dingen van de godsdienst. Het enige onderscheid is dit, dat u zegt, dat de naastenliefde het primaire is en het geloof daarvan uitgaat, en wij zeggen dat het geloof het primaire is, en de naastenliefde daarvan uitgaat. Maar wat doet het ertoe, of het een dan wel het ander het eerste genoemd wordt, als men beide maar gelooft.’ De wijze van de stad antwoordde: ‘Laten we niet alléén hierover spreken, maar in tegenwoordigheid van meerderen, die scheidsmannen en rechters zullen zijn; anders komen we niet tot een beslissing.’ Meteen werden de anderen ontboden, tot wie deze ‘draak’ dezelfde woorden sprak die hij eerder had gesproken. Toen antwoordde de wijze van de stad: ‘U hebt gezegd dat het hetzelfde is of de naastenliefde dan wel het geloof als het eerste van de Kerk genomen wordt, als men alleen maar daarin overeenkomt, dat beide de Kerk en de godsdienst uitmaken. Toch is er een onderscheid als tussen het voorafgaande en het volgende, als tussen oorzaak en werking, als tussen het principale en het instrumentale, en als tussen het essentiële en het formele. Ik gebruik dergelijke termen, omdat ik heb opgemerkt dat u bedreven bent in de kunst van de metafysica, een kunst die wij mooipraterij noemen en sommigen bezwering. Maar laten we die termen voor wat ze zijn. Het is een onderscheid als tussen dat wat boven en dat wat beneden is; ja zelfs is het, als u het wilt geloven, een onderscheid als tussen het gemoed van degenen die in de hogere dingen en het gemoed van degenen die in de lagere dingen in de wereld wonen. Hetgeen het voornaamste is immers, maakt hoofd en borst uit en wat daaruit voortvloeit maakt de voeten en de zolen van de voeten uit. Maar laten we het hier eerst over eens worden, wat naastenliefde en wat geloof is, namelijk dat de naastenliefde de aandoening van de liefde is, om de naaste het goede te doen ter wille van God, van het heil en van het eeuwige leven; en dat het geloof de gedachte is vanuit het vertrouwen op God, het heil en het eeuwige leven.’ Maar de afgezant zei: ‘Ik geef toe dat dit het geloof is, en ik stem er eveneens mee in dat de naastenliefde die aandoening ter wille van God is, omdat het ter wille van Zijn gebod is; doch niet ter wille van het heil en het eeuwige leven.’ Na deze instemming en afwijking zei de wijze van de stad: ‘Is niet de aandoening of de neiging het eerste, en komt niet daaruit de gedachte voort?’ Maar de gezant van de draak zei: ‘Dit ontken ik.’ Hij kreeg echter ten antwoord: ‘U kunt dit niet ontkennen. Denkt de mens niet uit een zekere neiging? Neem die neiging weg, kan hij dan nog wel iets denken? Het is precies hetzelfde als u de klank van de spraak weg zou nemen; als u die klank wegneemt, zou u dan iets kunnen zeggen? De klank behoort ook tot de aandoening van de een of andere liefde, en de spraak behoort tot de gedachte; want de liefde klinkt en de gedachte spreekt. Het is ook als een vlam en haar licht, als u de vlam wegneemt, verdwijnt dan niet het licht? Zo is het ook gesteld met de naastenliefde, aangezien die tot de liefde behoort en met het geloof omdat deze tot de gedachte behoort. Kunt u op deze wijze niet vatten, dat hetgeen de eerste plaats inneemt, al volledig is in hetgeen de tweede plaats inneemt, net zoals de vlam en het licht. Hieruit blijkt duidelijk, dat als u niet datgene wat het eerste is maakt tot het eerste, u niet in het andere bent. Wanneer u zodoende het geloof, dat in de tweede plaats komt, in de eerste plaats stelt, zult u in de hemel niet anders verschijnen dan als een omgekeerd mens, met de voeten omhoog en het hoofd naar beneden, of als een clown die, zijn lichaam omzwaaiend, op de palmen van zijn handen loopt. Aangezien u zo in de hemel verschijnt, wat zijn dan uw goede werken, die de naastenliefde in handeling zijn, anders dan zoals de kunstenmaker ze doen zou met zijn voeten, omdat hij ze niet met zijn handen kan doen. Vandaar komt het dat uw naastenliefde natuurlijk is en niet geestelijk, want ze is omgekeerd.’ De afgezant verstond dit, want elke duivel kan het ware verstaan als hij dit hoort, maar hij kan het niet onthouden, omdat de aandoening van het boze, die in zichzelf de begeerte van het vlees is, als die terugkeert, de gedachte van het ware verjaagt. Daarna toonde de wijze van de stad met vele dingen aan, van welke aard het geloof is, wanneer het als het eerste wordt aangenomen, namelijk dat het louter natuurlijk is en dat het een overreding is zonder enig geestelijk leven, en derhalve geen geloof is. ‘En ik kan’, voegde hij eraan toe, ‘bijna zeggen dat er in uw geloof niet meer geestelijks is dan in de gedachte over het rijk van de Groot-Mogol, over de diamantmijn daar en over de schat of het hof van die keizer.’ Na deze woorden te hebben gehoord, ging de aanhanger van de draak nijdig heen, en bracht aan zijn makkers buiten de stad verslag uit. Toen die hoorden dat er gezegd was dat de naastenliefde de aandoening van de liefde was om de naaste het goede te doen ter wille van het heil en van het eeuwige leven, riepen allen uit: ‘Dat is een leugen’; en de draak zelf zei: ‘Een ongehoorde daad! Zijn niet alle werken die tot de naastenliefde behoren en ter wille van het heil gedaan worden, op de verdienste gericht?’ Toen zeiden ze tot elkaar: ‘Laten we nog meer van de onzen samenroepen, en deze stad belegeren en die naastenliefde uitdrijven. Maar toen ze hiertoe wilden overgaan, ziet, toen verscheen er als het ware een vuur uit de hemel dat hen verteerde; maar het vuur uit de hemel was een verschijning van de toorn en van de haat tegen hen die in de stad waren. Ze hadden immers het geloof van de eerste plaats naar de tweede plaats neergeworpen, ja zelfs naar de laagste plaats onder de naastenliefde, door te zeggen, dat zulk een geloof geen geloof is. Dat het scheen alsof ze door het vuur verteerd waren, kwam, omdat onder hun voeten de hel geopend werd en ze verzwolgen werden. Dergelijke dingen geschiedden op tal van plaatsen op de dag van het Laatste Oordeel; dit is het ook, hetgeen verstaan wordt onder het volgende in de Openbaring:

‘De draak zal uitgaan om de natiën te verleiden, die in de vier hoeken van de aarde zijn, om haar te vergaderen tot de oorlog; en ze zijn opgekomen op de vlakte van de aarde, en omringden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad; maar er kwam vuur neer van God uit de hemel en verteerde hen’ (Apocalyps 20:8-9).

Voetnoten:

1. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.