363. Maar opdat dit geloofsartikel, dat de Heer, de naastenliefde en het geloof één maken, zoals leven, wil en verstand in de mens, en dat elk, wanneer ze verdeeld worden, te gronde gaat, zoals een tot stof vergane parel, als waarheid gezien en erkend zal worden, is het van belang dit in deze volgorde te beschouwen:
I. De Heer vloeit met al Zijn Goddelijke Liefde, met al Zijn Goddelijke Wijsheid, dus met al Zijn Goddelijk Leven bij elk mens in.
II. Bijgevolg dat de Heer met het gehele wezen van het geloof en van de naastenliefde bij elk mens invloeit.
III. De dingen die uit de Heer invloeien worden door de mens opgenomen overeenkomstig zijn vorm.
IV. Maar de mens die de Heer, de naastenliefde en het geloof verdeelt, is niet een vorm die deze dingen opneemt, maar een vorm die ze vernietigt.