Echtelijke Liefde #6

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 535  
  

6. Hierna sprak de engel tot degenen die zichzelf over de hemelse vreugden en over de eeuwige gelukzaligheid misleid hadden; zij waren van mening dat deze bestonden uit het houden van feestmalen met Abraham, Izaäk en Jakob, waarna spelen en schouwspelen volgden en dan weer opnieuw feestmalen en zo door tot in het eeuwige.

Tot hen zei de engel: ‘Volgt mij en ik zal u binnenleiden in de gelukzaligheden van uw vreugden’; en hij leidde hen door een bos, tot aan een vlakke open plaats waar vlonders lagen waarop tafels waren gezet, vijftien aan de ene en vijftien aan de andere kant.

Ze vroegen: ‘Waarom zoveel tafels?’

De engel antwoordde: ‘De eerste tafel is van Abraham, de tweede van Izaäk, de derde van Jakob en daarnaast in volgorde staan de tafels van de apostelen, aan de andere zijde een gelijk aantal tafels voor hun echtgenoten; de eerste drie tafels zijn van Sarah, de echtgenote van Abraham, van Rebekka, de echtgenote van Izaäk, en van Lea en Rachel, de echtgenoten van Jakob en de twaalf overige zijn van de echtgenoten van de twaalf apostelen. ’

Na een kort oponthoud verschenen al die tafels vol met gerechten, de kleine ruimten ertussen waren versierd met kleine piramiden waarin versnaperingen zaten; de gasten stonden rondom de tafels in afwachting van hun gastheren.

Na enig wachten zag men hen binnenkomen in volgorde van waardigheid, van Abraham tot de laatste van de apostelen; terstond liep ieder naar zijn tafel en ging daar zitten aan het hoofd van een rustbank; daar vandaan zeiden zij tot de omstanders: ‘Komt bij ons aan tafel. ’

En zo vond dit plaats, de mannen met de aartsvaders en de vrouwen met hun echtgenoten en zij aten en dronken blijmoedig en met eerbied.

Na de maaltijd gingen de aartsvaders heen en toen werden spelen gehouden, reidansen van maagden en jongelingen en daarna schouwspelen; na afloop werden zij opnieuw tot een feestmaal uitgenodigd, maar met dien verstande dat zij de eerste dag zouden eten met Abraham, de tweede met Izaäk, de derde met Jakob, de vierde met Petrus, de vijfde met Jakobus, de zesde met Johannes, de zevende met Paulus en met de overigen in volgorde tot aan de vijftiende dag toe en van daar af zou men in dezelfde volgorde de maaltijden opnieuw beginnen door van zitplaats te veranderen en zo tot in het eeuwige.

Hierop riep de engel de mannen van zijn groep samen en zei tot hen: ‘Al degenen die u aan de tafels heeft gezien zijn in eenzelfde soort inbeelding geweest over de hemelse vreugden, en de daaruit eeuwig voortvloeiende gelukzaligheid, als u.

Daarom worden door dergelijke feestmalen eigenlijk scènes opgevoerd en door de Heer toegelaten opdat zij de onjuistheden van hun voorstellingen mogen zien en daarvan mogen worden afgebracht; de mannen die u aan het hoofd van de tafels hebt gezien, waren vermomde grijsaards, merendeels uit het boerenvolk die vanwege een zekere welgesteldheid meer zelfingenomen waren dan de overigen; over hen werd de fantasie gebracht dat zij de aartsvaders waren.

Maar volgt mij nu op de wegen die van dit feestterrein uitgaan. ’

En zij volgden hem en zagen er vijftig hier en vijftig daar, die hun buiken hadden volgepropt tot aan walging toe; sommigen verlangden terug te keren tot hun huiselijke beslommeringen, sommigen tot hun ambt, anderen tot hun bedrijf en weer anderen tot hun werk; maar velen werden door de bewakers van het bos tegengehouden en gevraagd naar de tijd van de feestelijkheden en of ze nog met Petrus en Paulus aan tafel hadden gegeten en indien ze eerder waren heengegaan, alvorens dat gedaan te hebben, dat onbehoorlijk zou zijn geweest en hun tot schande zou strekken.

Maar de meesten antwoordden: ‘Wij zijn onze vreugden zat; de spijzen zijn ons smakeloos geworden en het aroma flauw; onze maag walgt ervan, we kunnen het zelfs niet verdragen er iets van te proeven; we hebben ettelijke dagen en nachten in deze zwelgerij doorgebracht en verzoeken nu dringend om vrijgelaten te worden. ’

Na te zijn bevrijd vluchtten zij, op een draf, snakkend naar adem, naar huis.

Hierna riep de engel de mannen van het gezelschap samen en onderwees hen onderweg in de dingen van de hemel: ‘In de hemel zijn evenzeer, net als in de wereld, spijzen en dranken, er zijn feestelijkheden en feestmalen en bij de meer voorname mensen zijn er tafels met kostelijke feestgerechten en lekkernijen en verrukkelijke schotels, waardoor het gemoed wordt opgevrolijkt en verkwikt.

Er zijn eveneens spelen en schouwspelen en concerten en zanguitvoeringen en al deze dingen tot in de hoogste volmaaktheid; zulke dingen schenken hun ook vreugde, maar geen gelukzaligheid; dit laatste moet in de vreugden zijn en daaruit ontstaan; de gelukzaligheid in de vreugden maakt dat de vreugden echte vreugden zijn; zij maakt die rijker en houdt ze ervan af om goedkoop te worden of dat ze gaan tegenstaan; en deze gelukzaligheid heeft ieder krachtens de uitoefening van het nut in zijn functie.

In de aandoening van de wil van elke engel ligt een bepaalde neiging verscholen die het gemoed daartoe lokt om iets te doen; hierdoor schenkt het gemoed zichzelf kalmte en voldoening; deze voldoening en die kalmte maken de staat van het gemoed ontvankelijk voor de liefde van het nut vanuit de Heer; en uit de opname van deze liefde volgt de hemelse gelukzaligheid, die het leven is van de eerder vermelde vreugden.

De hemelse spijs is in wezen ook niet iets anders dan de liefde, de wijsheid en het nut samen, dat wil zeggen, het nut door de wijsheid vanuit de liefde; vandaar wordt aan eenieder in de hemel spijs gegeven voor het lichaam, volgens het nut dat betracht wordt: een weelderige spijs voor hen die in een uitmuntend nut zijn, een middelmatige, maar wel van uitgezochte smaak, voor hen die in het nut van de middelste graad zijn en een geringe spijs voor hen die in een gering nut zijn, maar er is niets voor de luiaard. ’

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl