Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3142

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3142. Dat de woorden ‘en ik heb het huis geveegd’ betekenen, dat alle dingen bereid waren en vol goedheden, blijkt uit de betekenis van vegen, namelijk voorbereid en vervuld worden, waarover hierna; en uit de betekenis van het huis, namelijk het goede, waarover de nrs. 2233, 2234, 2559;

en dat de mens zelf, vanwege het goede dat in hem is, een huis wordt genoemd, nr. 3128.

Dat vegen wil zeggen voorbereid en vervuld worden, komt, omdat van de mens niets anders wordt verlangd dan dat hij zijn huis veegt, dat wil zeggen, de begeerten van het boze en de daaruit voortvloeiende overredingen van het valse verwerpt; waarna hij vervuld wordt met goedheden, want het goede vloeit van de Heer voortdurend in, maar in het huis of in de mens, die gereinigd werd van dergelijke dingen die de invloeiing verhinderen, dat wil zeggen, die het invloeiende goede terugkaatsen of verdraaien of verstikken. Vandaar was het bij de Ouden een spreekwijze: het huis vegen of reinigen en eveneens de weg vegen en bereiden; en onder het huis vegen werd verstaan: zich van boosheden reinigen en zich dus zo voorbereiden, opdat goedheden zouden binnentreden. Onder het vegen van de weg werd echter verstaan het zich voorbereiden, opdat de waarheden ontvangen zouden worden; want door het huis werd het goede aangeduid, nr. 3128 en door de weg het ware nrs. 627, 2333; zoals bij Jesaja:

‘Een stem des roependen in de woestijn: Veegt de weg van Jehovah en maakt recht in de wildernis een baan voor onze God’, (Jesaja 40:3).

Bij dezelfde:

‘Effent, effent, veegt de weg, neemt de aanstoot uit de weg van Mijn volk’, (Jesaja 57:14).

Bij dezelfde:

‘Gaat door, gaat door, door de poorten, veegt de weg van het volk; effent, effent de weg, ruimt de stenen weg’, (Jesaja 62:10).

Bij Maleachi:

‘Ziet, Ik zende Mijn engel en Hij zal de weg vegen voor Mij en de Heer, die gijlieden zoekt, zal snellijk tot Zijn tempel komen’, (Maleachi 3:1);

in deze plaatsen staat voor ‘de weg vegen’ voor zich bereid maken en voorbereiden om het ware te ontvangen; daar wordt gehandeld over de Komst van de Heer, waarvoor zij zich zouden voorbereiden om het ware van het geloof te ontvangen en daardoor het goede van de naastenliefde en daardoor het eeuwige heil.

Bij David:

‘Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, Gij hebt de natiën verdreven en hebt dezelve geplant; Gij hebt voor hem geveegd en zijn wortels doen inwortelen en hij vervulde het land’, (Psalm 80:9, 10) waar in de hoogste zin over de Heer wordt gehandeld; de wijnstok uit Egypte is het ware uit wetenschappelijke dingen; de natiën verdrijven is reinigen van boosheden; voor hem vegen is bereid maken, zodat de goedheden vervullen. Het huis vegen duidt ook in de tegenovergestelde zin de mens aan die zichzelf berooft van alle goedheden en waarheden en dan dus vervuld wordt met boosheden en valsheden, zoals bij Lukas:

‘De onreine geest, de rust niet vindende: Ik zal wederkeren in mijn huis, daar ik uitgevaren ben; en komende vindt hij het met bezems gereinigd en versierd; dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, erger dan hijzelf is en ingegaan zijnde, wonen zij aldaar’, (Lukas 11:24-26; Mattheüs 12:43-45).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl