1741. Dat ‘tot Abram’ het redelijke bij de Heer betekent, blijkt uit de uitbeelding van Abram; in de beide voorafgaande hoofdstukken beeldde Abram de Heer of Zijn staat in de knapenjaren uit; hier of in dit hoofdstuk beeldt hij het redelijke van de Heer uit, en dan wordt hij Abram de Hebreeër genoemd, zoals blijkt uit hetgeen eerder in vers 13 is gezegd en aangetoond. Hier evenzo, want er wordt in dit hoofdstuk geen andere Abram dan Abram de Hebreeër bedoeld. Het geestelijke van de Heer, dat aan de Binnenste mens is toegevoegd, is Abram de Hebreeër, maar het hemelse dat aan de Binnenste mens is toegevoegd, werd, zoals gezegd, door Malkizedech uitgebeeld en aangeduid.