Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1175

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1175. Dat door Nimrod diegenen worden aangeduid, die de innerlijke godsdienst tot een uiterlijke maakten, en dat op die manier door Nimrod een dergelijke godsdienst wordt aangeduid, blijkt uit wat volgt. Voorafgaand wordt hier nu gezegd, wat verstaan wordt onder een innerlijke godsdienst tot een uiterlijke maken; het is al eerder gezegd en aangetoond, dat de innerlijke godsdienst, die uit de liefde en de naastenliefde voortkomt, de godsdienst zelf is, en dat de uiterlijke godsdienst, zonder de innerlijke godsdienst geen godsdienst is. Echter betekend de innerlijke godsdienst tot een uiterlijke maken, de uiterlijke godsdienst tot een wezenlijke maken boven de innerlijke, wat een omkeren van de orde van de voorrang is, juist alsof men zei, dat er geen innerlijke godsdienst is zonder de uiterlijke, terwijl de verhouding toch deze is, dat er geen uiterlijke godsdienst is zonder de innerlijke. De religie van hen, die het geloof van de naastenliefde scheiden, is van dien aard, namelijk dat zij de dingen van het geloof verkiezen boven de dingen van de naastenliefde, of de dingen die tot de erkentenissen van het geloof behoren, boven de dingen die van het leven zijn, dus de formele dingen boven de wezenlijke. Iedere uiterlijke godsdienst is het formele van de innerlijke godsdienst, want de innerlijke godsdienst is het wezenlijke zelf. Uit het formele zonder zijn wezenlijke een godsdienst maken, is van de innerlijke een uiterlijke godsdienst maken. Dat zou zijn alsof men bijvoorbeeld zei, dat wanneer iemand ergens leefde, waar geen Kerk, geen prediking, geen sacramenten en geen priesterdom bestonden, hij niet zalig zou kunnen worden of enige godsdienst bezitten, terwijl toch zo iemand uit het innerlijke de Heer vereren kan. Maar hieruit volgt niet, dat de uiterlijke godsdienst mag wegblijven. Ter verdere verduidelijking dient nog dit voorbeeld: wanneer men het eigenlijke wezen van de godsdienst daarin stelt, dat men geregeld de kerken bezoekt, aan de sacramenten deelneemt, de predikingen hoort, bidt, de feestdagen houdt, en andere dingen meer, die uiterlijk en ceremonieel zijn, en zichzelf wijsmaakt dat dit genoeg is, wanneer men maar over het geloof spreekt, wat alles formele dingen van het geloof zijn. Zij echter, die uit liefde en naastenliefde de godsdienst tot een wezenlijke godsdienst maken, doen hetzelfde, zij bezoeken namelijk geregeld de kerken, nemen aan sacramenten deel, horen de predikingen, bidden, houden de feestdagen, en vele andere dingen meer, en dat met veel ijver en stiptheid, maar zij stellen in deze dingen niet het wezenlijke van de godsdienst. In de uiterlijke godsdienst van deze mensen is heiligheid en leven, omdat in hen de innerlijke godsdienst is. Maar in de godsdienst van bovengenoemde is geen heiligheid en geen leven; want het is het eigenlijke wezen, dat het formele of het ceremoniële heiligt en levend maakt; echter kan het van de naastenliefde gescheiden geloof de godsdienst niet heiligen en levend maken, omdat het wezen en het leven ontbreken. Een dergelijke godsdienst wordt Nimrod genoemd, en ontstaat uit de erkentenissen, die Kusch zijn, en deze uit het van de naastenliefde gescheiden geloof, welk geloof Cham is. Uit Cham of het afgescheiden geloof, kan door de erkentenissen, die tot het afgescheiden geloof behoren, nooit een andere godsdienst geboren worden. Dit is het, wat door Nimrod wordt aangeduid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl