스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5044

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

5044. 'En de vorst van het huis der gevangenis gaf'; dat dit het in de staat der verzoekingen leidende ware betekent, staat vast uit de betekenis van de vorst, te weten het primaire ware, dus dat wat geleid, waarover hierna; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting van het valse, dus de verzoeking, nrs. 5038, 5039, 5043.

Wat het in de staat der verzoekingen leidende ware is, moet eerst worden gezegd: bij allen die in de verzoekingen zijn, vloeit het ware uit de Heer in, en dit regeert het denken en leidt het; dit richt hen op zo vaak als zij in twijfels en eveneens in wanhoop vallen; dit geleidende ware is dat ware en zo’n ware dat zij vanuit het Woord of vanuit de leer hebben geleerd en zij zelf bij zich hebben bevestigd; andere ware dingen worden dan weliswaar ook opgeroepen, maar die leiden hun innerlijke dingen niet; soms vertoont dat ware dat geleid zich niet zichtbaar voor het verstand, maar het schuilt in het duister, maar geleid niettemin; het Goddelijke van de Heer vloeit immers daarin, en houdt zo de innerlijke dingen van het gemoed daarin; daarom ontvangt, wanneer dat in het licht komt, hij die in verzoeking is, vertroosting en wordt hij opgeheven. Het is niet dat ware zelf, maar het is de aandoening van dat ware, waardoor de Heer hen geleid die in de verzoekingen zijn; het Goddelijke immers vloeit niet in dan in de dingen die van de aandoening zijn. Het ware dat in de innerlijke dingen van de mens is ingeplant en ingeworteld, is ingeplant en ingeworteld door de aandoening en volledig niets zonder aandoening. Het ware dat is ingeplant en ingeworteld door de aandoening, dit kleeft aan en het wordt teruggeroepen door de aandoening en wanneer zo dat ware wordt teruggeroepen, doet het de daarmee verbonden aandoening optreden en deze aandoening is de wederkerige van de mens. Omdat het dus zo is gesteld met de mens die in de verzoekingen is, wordt daarom niemand in enige geestelijke verzoeking toegelaten voordat hij in de volwassen leeftijd is en dus van enig ware is doordrenkt, waardoor hij geleid kan worden; is dit niet het geval, dan bezwijkt hij en dan wordt zijn latere staat erger dan de vorige. Hieruit kan vaststaan wat onder het in de staat der verzoekingen geleidende ware wordt verstaan, dat wordt aangeduid met de vorst van het huis der gevangenis. Dat de vorst het primaire ware is, komt omdat de koning in de innerlijke zin het ware zelf betekent, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4789, 4966; vandaar betekenen de vorsten, omdat zij tot de koning behoren, de primaire dingen van dat ware. Dat de vorsten die dingen betekenen zie de nrs. 1482, 2089; maar omdat het daar uit andere plaatsen in het Woord niet zodanig werd getoond, zo mogen hier enige worden aangevoerd.

Bij Jesaja:

‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, op Wiens schouder het vorstendom zal zijn; de Vorst des vredes; vermenigvuldigende het vorstendom en de vrede, er zal geen einde zijn’, (Jesaja 9:5, 6);

daar wordt over de Heer gehandeld; het vorstendom op de schouder, is al het Goddelijk Ware in de hemelen uit Hem; de hemelen immers zijn onderscheiden in vorstendommen volgens de ware dingen vanuit het goede; vandaar eveneens worden de engelen vorstendommen genoemd; de vrede is de gezegende staat in de hemelen, die het goede en het ware uit de binnenste dingen aandoet, nr. 3780;

vandaar wordt de Heer de Vorst des vredes genoemd en wordt er gezegd: vermenigvuldigende het vorstendom en de vrede, waaraan geen einde zal zijn.

Bij dezelfde:

‘Dwaas zijn de vorsten van Zoan, de wijzen, de raadgevers van Farao; hoe zegt gij tot Farao: Een zoon der wijzen ben ik, een zoon der koningen der oudheid; verdwaasd zijn de vorsten van Zoan, bedrogen de vorsten van Nof; en zij hebben Egypte verleid, de hoeksteen der stammen’, (Jesaja 19:11, 13), waar over Egypte wordt gehandeld, waarmee het wetenschappelijke van de Kerk wordt aangeduid, nr. 4749, dus het natuurlijk ware, dat het laatste van de orde is; en daarom ook wordt hier Egypte de hoeksteen der stammen genoemd; de stammen immers zijn alle dingen van het ware in één samenvatting, nrs. 3858, 3862, 3926, 3939, 4060; hier is echter Egypte het wetenschappelijke dat de ware dingen van de Kerk verdraait, dus de vervalste ware dingen in het laatste van de orde, die de vorsten van Zoan en de vorsten van Nof zijn; dat het zichzelf een zoon der koningen der oudheid noemt, komt omdat de wetenschappelijke dingen daar waren vanuit de ware dingen van de Oude Kerk; de ware dingen zelf worden aangeduid met de koningen, zoals eerder is getoond, en de ware dingen van de Oude Kerk met de koningen der oudheid.

Bij dezelfde:

‘Aschur denkt niet het rechte en zijn hart overdenkt niet het rechte, want tot verderven is zijn hart en tot het uitroeien van niet weinige natiën; want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten koningen’, (Jesaja 10:7, 8);

Aschur staat voor de redenering over de Goddelijke ware dingen, vanwaar de valsheden zijn, dus voor de verdraaide rede, nr. 1186;

de vandaar vervalste ware dingen of de valse dingen die door redeneringen ontstaan en verschijnen als de eigenlijke ware dingen zelf, worden daarmee aangeduid met de woorden: Zijn niet mijn vorsten koningen. Dat Aschur de redenering is en dat de vorsten die koningen zijn, die worden beschouwd als de primaire valse dingen, waarvan men gelooft dat die de eigenlijke ware dingen zelf zijn, kan men niet zien en vandaar niet geloven, zolang het gemoed in de historische zin van de letter wordt gehouden en nog minder, indien het gemoed in het ontkennende is dat er in het Goddelijk Woord iets heiligers en universeler is gelegen dan wat in de letter verschijnt, terwijl toch in de innerlijke zin onder Aschur niets anders in het Woord wordt verstaan dan de rede en de redenering en onder de koningen de ware dingen zelf en onder de vorsten de primaire dingen van het ware. Ook weet men in de hemel niet wat Aschur is en eveneens werpen de engelen de voorstelling van een koning en van een vorst van zich en wanneer zij die bij de mens bemerken, dragen zij haar op de Heer over en doorvatten zij datgene wat uit de Heer voortgaat en wat van de Heer is in de hemel, namelijk het Goddelijk Ware uit Zijn Goddelijk Goede.

Bij dezelfde:

‘Aschur valt door het zwaard, niet eens mans en het zwaard, niet eens mensen, zal hem verteren; ook zal zijn rots van schrik doorgaan en zijn vorsten zullen ontsteld worden door de banier’, (Jesaja 31:8, 9);

daar wordt ook over Egypte gehandeld, namelijk het verdraaide wetenschappelijke van de Kerk; de redenering uit de wetenschappelijke dingen over de Goddelijke ware dingen, vanwaar de verdraaiing en de vervalsing is, is Aschur; die verdraaide en vervalste ware dingen, zijn de vorsten; het zwaard waardoor Aschur zal vallen, is het valse dat het ware bestrijdt en verwoest, nrs. 2799, 4499.

Bij dezelfde:

‘De sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte worden en het vertrouwen in de schaduw van Egypte tot schande, wanneer zijn vorsten in Zoan zullen zijn geweest’, (Jesaja 30:3, 4);

de vorsten van Zoan voor de vervalste ware dingen, dus voor de valse dingen, zoals eerder.

Bij dezelfde:

‘De pelikaan en de eend zullen het bezitten en de nachtuil en de raaf zullen daarin wonen; Hij zal een richtsnoer der ledigheid en een richtlood der woestheid over het trekken; zijn edelen zijn daar niet, laten zij het koninkrijk roepen en al zijn vorsten zullen niets zijn’, (Jesaja 34:11, 12);

de pelikaan, de eend, de nachtuil en de raaf staan voor de geslachten van het valse, die ontstaan wanneer de Goddelijke ware dingen die in het Woord zijn, te niet gaan; de verlating en de verwoesting van het ware wordt aangeduid met het richtsnoer der ledigheid en het richtlood der woestheid; en de valse dingen die voor hen de primaire ware dingen zijn, door de vorsten.

Bij dezelfde:

‘Ik zal de vorsten der heiligheid profaan maken en Ik zal Jakob ten vloek geven en Israël tot beschimpingen’, (Jesaja 43:28);

de vorsten der heiligheid profaan maken, voor de heilige ware dingen; de uitroeiing van het ware van de uiterlijke en van de innerlijke Kerk wordt aangeduid met Jakob ten vloek en Israël tot beschimpingen geven; dat Jakob de uiterlijke Kerk en Israël de innerlijke Kerk is, zie nr. 4286.

Bij Jeremia:

‘Binnentreden door de poorten van deze stad zullen de koningen en de vorsten, zittende op de troon van David, rijdende in de wagen en op paarden, zijzelf en hun vorsten’, (Jeremia 17:25). Wie het Woord hier in de historische zin verstaat, kan niet weten dat in deze dingen iets hogers en heiligers is verborgen dan dat koningen en vorsten zullen binnentreden door de poorten van de stad in de wagen en op de paarden en hij maakt daaruit op dat de duur van het koninkrijk wordt aangeduid, maar wie weet wat in de innerlijke zin de stad betekent, wat de koningen, de vorsten, de troon van David en wat rijden in de wagen en op de paarden, zie de hogere en de meer heilige dingen daar; de stad of Jeruzalem immers betekent het geestelijk rijk van de Heer, nrs. 2117, 3654;

de koningen de Goddelijk ware dingen, zoals eerder is getoond; de vorsten de primaire dingen van het ware; de troon van David de hemel van de Heer, nr. 1888; rijden in de wagen en op de paarden, het geestelijk verstandelijke van de Kerk, nrs. 2760, 2761, 3217.

Bij dezelfde:

‘O zwaard, tegen de Chaldeeën en tegen de bewoners van Babel en tegen haar vorsten en tegen haar wijzen; o zwaard, tegen de leugenaars; o zwaard, tegen haar paarden en tegen haar wagens’, (Jeremia 50:35-37);

het zwaard voor het tegen het valse strijdende ware, en voor het tegen het ware strijdende en dit verwoestende valse, nrs. 2799, 4499;

de Chaldeeën voor hen die de ware dingen ontwijden en de bewoners van Babel voor hen die het goede ontwijden, nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1307, 1308, 1321, 1322, 1326, 1327;

de vorsten voor de valse dingen die voor hen de primaire ware dingen zijn; de paarden voor het verstandelijke van de Kerk, de wagens voor het leerstellige ervan, waarvan de verwoesting wordt aangeduid met het zwaard tegen de paarden en tegen de wagens.

Bij dezelfde:

‘Hoe omwolkt de Heer in Zijn toorn de dochter Zions: de Heer heeft verzwolgen, Hij heeft niet verschoond al de habitakels van Jakob, Hij heeft in Zijn ontsteking de vestingen van de dochter van Jehudah vernietigd, nedergeworpen ter aarde, Hij heeft het koninkrijk en deszelfs vorsten ontwijd; de poorten zijn in de aarde verzonken en de grendelen heeft Hij verbroken; de koning en de vorsten zijn onder de natiën’, (Klaagliederen 2:1, 2, 9);

de dochter van Zion en van Jehudah voor de hemelse Kerk, hier voor haar, vernietigd zijnde; het koninkrijk voor de ware dingen van de leer daar, nr. 2547, 4691;

de koning voor het ware zelf, de vorsten voor de primaire dingen ervan.

Bij dezelfde:

‘Onze huiden zijn zwart geworden zoals een oven, vanwege de stormen des hongers; zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, de maagden in de steden van Jehudah, de vorsten zijn door hun hand opgehangen’, (Klaagliederen 5:10-12);

de door hun hand opgehangen vorsten, staat daarvoor dat de ware dingen zijn ontwijd, de ophanging immers beeldde de verdoemenis van de ontwijding uit; en omdat de ophanging dit uitbeeldde, werd het ook bevolen, toen het volk Baälpeor nahoereerde en zij hun goden aanbaden; ‘dat de vorsten zouden worden opgehangen vóór de zon’, (Numeri 25:1-4);

Baälpeor nahoereren immers en hun goden aanbidden, was de eredienst ontwijden.

Bij Ezechiël:

‘De koning zal rouw bedrijven en de vorst zal met verbijstering worden bekleed en de handen van het volk des lands zullen verschrikt worden; Ik zal naar hun weg met hen handelen’, (Ezechiël 7:27);

de koning eender voor het ware in het algemeen en de vorst voor de primaire dingen ervan.

Bij dezelfde:

‘De vorst die in het midden van hen is, zal op de schouder worden gedragen onder de duisternis en hij zal uitgaan; zij zullen de wand doorboren om daardoor uit te leiden; en hij zal zijn aangezichten oversluieren, zodat hij niet met het oog de aarde zie’, (Ezechiël 12:12);

dat de vorst hier niet een vorst is, blijkt duidelijk, maar dat hij het ware van de Kerk is; en wanneer daarvan wordt gezegd dat het op de schouder zal worden gedragen onder de duisternis, dan is het dat het met alle macht tussen de valse dingen wordt weggevoerd; de duisternis immers is de valse dingen; de aangezichten oversluieren is dat het ware in het geheel niet wordt gezien; dat hij niet met het oog de aarde ziet, is dat niets van de Kerk wordt gezien; dat de aarde de Kerk is, zie de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535.

Bij Hosea:

‘Vele dagen zullen de zonen Israëls zitten, er is geen koning en geen vorst en geen slachtoffer en geen opgericht beeld en geen efod en geen terafim’, (Hosea 3:4). En bij David:

‘Geheel heerlijk is des konings dochter van binnen en van ineenvlechtingen van goud haar kleed; in borduursels zal zij tot de koning worden geleid; in de plaats van uw vaderen zullen uw zonen zijn; gij zult hen tot vorsten zetten in de ganse aarde’, (Psalm 45:14, 15, 17);

de dochter des konings is het geestelijk rijk van de Heer; het wordt Zijn geestelijk rijk genoemd naar het Goddelijk Ware van de Heer, dat daar wordt beschreven door het kleed uit ineenvlechtingen van goud en uit borduursels; de zonen zijn de ware dingen van dat rijk, die uit het Goddelijke van de Heer zijn, die de vorsten, dat wil zeggen de primaire dingen zullen zijn. Met de vorst over wie en over wiens bezittingen in het Nieuwe Jeruzalem en in de Nieuwe Aarde wordt gehandeld bij, (Ezechiël 44:3; 45:7, 8, 17; 46:8, 10, 12, 16, 18; 48:21), wordt in het algemeen het ware aangeduid dat uit het Goddelijke van de Heer is; onder het Nieuwe Jeruzalem immers daar en onder de Nieuwe Tempel en onder de Nieuwe Aarde, wordt het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde verstaan, dat daar met uitbeeldingen, zodanig als die elders in het Woord voorkomen, wordt beschreven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

주석

 

Governor

  
Der Abschied des Dogen Foscari von seiner Familie, by Francesco Hayez

Rulers" or "governors" in the Bible represent the most basic, essential true ideas that guide us in life, ideas that spring directly from the Lord's desire for good. These ideas -- such as the 10 Commandments or the Two Great Commandments -- are broken down into more detailed and specific ideas regarding various aspects of life, just as rulers have officers handling specific questions and disputes. But they themselves are whole, springing directly from the underlying desire for good. The spiritual rules we have from the Lord are similar. We have basic statements of principle -- like the Commandments mentioned above -- which spring directly from the good the Lord envisions for us. From them come many other detailed subordinate truths which help us deal with specifics, but all spring from those basic ruling principles.

'Governors of Israel,' as in Judges 5:9, signify the truths of the church. 'Governors,' as in Genesis 41:34, signify ruling loves or truths in general, in and under which are particulars. The same Hebrew word is variously translated as Overseer, Commander, Captain. (Arcana Coelestia 5290)

(참조: Nahum 2)


스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8581

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

8581. Zie, Ik ben staande voor u daar op de rots Horeb; dat dit betekent ten aanzien van de waarheden van het geloof, staat vast uit de betekenis van de rots, dus het geloof; hier het geloof uit de Heer, of de Heer ten aanzien van het geloof; want Jehovah, dat wil zeggen de Heer, zegt: Zie, Ik ben staande op de rots; en uit de betekenis van Horeb, te weten de Goddelijke Wet; vandaar wordt met die woorden de Heer aangeduid ten aanzien van de waarheden van het geloof, die vanuit Zijn Wet of het Woord zijn.

Dat de rots de Heer is ten aanzien van het geloof en dat zij ten opzichte van de mens het geloof is dat uit de Heer is, staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals bij Mozes: ‘Geeft onze God grootheid, de Rots, Wiens werk volmaakt is; Hij deed hem rijden op de hoogten van de aarde en Hij spijzigde met de opbrengst van de velden; Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de steen van de rots. Maar toen Jesurun vadsig werd, sloeg hij achteruit, liet hij God varen, Die hem gemaakt heeft en hij versmaadde de Rots van zijn heil. De Rots die u gegenereerd heeft, hebt gij aan de vergetelheid overgegeven en gij hebt vergeten God uw Formeerder; hun rots heeft hen verkocht en Jehovah heeft hen opgesloten; hun rots immers is niet zoals onze Rots. Wanneer er gezegd wordt: Waar zijn hun goden, de rots waarop zij betrouwden’, (Deuteronomium 32:3,4,13,15,18,30,31,37).

Hieruit blijkt, dat het Jehovah is, dat wil zeggen, de Heer, Die de Rots wordt genoemd.

Dat zij Jehovah of de Heer is ten aanzien van het geloof, blijkt daar duidelijk uit de afzonderlijke dingen in de innerlijke zin.

Bij Daniël: ‘Gij waart ziende totdat er een steen afgehouwen werd, niet door handen en hij sloeg het standbeeld op zijn voeten, die ijzer en leem waren en vermaalde ze. Toen werden tezamen vermaald: het ijzer, leem, brons, zilver en goud en zij werden zoals kaf van de dorsvloeren in de zomer, zodat de wind ze wegvoerde en er werd geen plaats ervoor gevonden. De steen echter die het standbeeld geslagen heeft, werd tot een grote Rots en vervulde de gehele aarde; de God der hemelen zal een koninkrijk doen opstaan dat tot in de eeuwen niet zal verdorven worden; ook zal Zijn koninkrijk niet aan een ander volk toegelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en voleindigen, zelf echter zal het staan tot in de eeuwen. Daarom is het dat gij hebt gezien dat van de Rots een Steen werd afgehouwen, niet door handen en hij vermaalde: het ijzer, brons, leem, zilver en goud’, (Daniël 2:34,35,44,45).

Hier wordt gehandeld over de Heer en Zijn rijk en onder de steen wordt het geloof verstaan en onder de Rots de Heer ten aanzien van het geloof; dat die door de Steen en de Rots worden aangeduid, is duidelijk voor degene die daarover nadenkt.

De steen betekent ook in het Woord het ware dat van het geloof is, zie de nrs. 643, 1298, 3720, 3769, 3771, 3773, 3789, 3798, 6426; vandaar eveneens wordt de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware de Steen Israëls genoemd, nr. 6426.

Dat de Rots de Heer is ten aanzien van het ware van het geloof, komt omdat onder de rots ook een bolwerk, dat tegen de valsheden is, wordt verstaan; het bolwerk zelf is het ware van het geloof, want van daaruit wordt gestreden, zowel tegen de valsheden als tegen de boosheden.

Hieruit kan eveneens vaststaan dat onder de Rots de Heer wordt verstaan ten aanzien van het geloof en eveneens het geloof dat uit de Heer is, in de woorden die de Heer sprak tot Petrus, bij Mattheüs: ‘Ik, Ik zeg u: Gij zijt Petrus en op deze petra zal Ik Mijn Kerk bouwen; en de poorten van de hel zullen dezelve niet overweldigen; en Ik zal u geven de sleutels van het koninkrijk der hemelen en zo wat gij zult gebonden hebben op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn en zo wat gij ontbonden zult hebben op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn’, (Mattheüs 16:18,19).

Dat de Rots daar de Heer is ten aanzien van het geloof en het geloof dat uit de Heer is en dat Petrus dat geloof uitbeeldt, zie de voorrede tot (Genesis 22) en verder in de nrs. 4738, 3750, 6000, 6073, 6344.

Het kan ook eenieder die vanuit een gezonde rede denkt, duidelijk zijn dat de macht om de hemel te openen en de hel te sluiten voor de goeden en van de hel te openen en de hemel te sluiten voor de bozen, alleen van de Heer is; en dat zij van het geloof is, omdat het geloof uit de Heer is, dus eveneens de Heer is, de Heer Zelf is daarin; alle mogendheid in het andere leven is ook door het ware van het geloof uit het goede, nrs. 4931, 6344, 6423, 8200, 8304; wie vanuit de rede denkt kan ook de gevolgtrekking maken dat de Kerk van de Heer niet op enig mens, dus niet op Petrus, maar op de Heer Zelf, dus op het geloof in Hem, is gebouwd.

Hieruit kan men zien in welke hoedanige en hoevele dwalingen degenen vervallen, die strikt op de zin van de letter van het Woord de nadruk leggen en hoe gewillig en behendig de voorgangers van de Kerk het aangrijpen dat zo’n macht aan Petrus is gegeven en als gevolg daarvan aan hen die zich zijn opvolgers noemen, want het begunstigt hun liefde; en hoe bezwaarlijk zij zich laten overtuigen dat iets anders wordt verstaan, want iedereen wil voor zich het toppunt van macht verwerven.

Hieruit blijkt eveneens, hoe nodig het is dat men zal weten wat de rots, wat de sleutels, wat de poorten van de hel en zeer vele andere dingen in de innerlijke zin betekenen.

Dat Jehovah de Rots wordt genoemd en dat dan de Heer ten aanzien van het geloof wordt verstaan, staat ook vast uit vele plaatsen in het Woord, zoals uit de volgende, die zonder verdere ontvouwing mogen worden aangevoerd; bij Jesaja: ‘Zendt het Lam van de Heerser der aarde, van de rots naar de woestijn tot de berg Zions’, (Jesaja 16:1).

Bij dezelfde: ‘Gij hebt de God van uw heil vergeten en aan de rots van uw toevlucht niet gedacht’, (Jesaja 17:10).

Bij dezelfde: ‘Assur zal vallen door het zwaard niet van een man; ook zijn rots zal vanwege de verschrikking ervoor doorgaan’, (Jesaja 31:8,9).

Bij dezelfde: ‘Laten de bewoners van de rots zingen, van het hoofd der bergen af schreeuwen’, (Jesaja 42:11).

Bij dezelfde: ‘Let op Mij, gij die gerechtigheid najaagt, die Jehovah zoekt; ziet om naar de rots, uit welke gijlieden zijt gehouwen’, (Jesaja 51:1).

Bij Jeremia: ‘Verlaat de steden en woont in de rots, gij bewoners van Moab’, (Jeremia 48:28).

Bij dezelfde: ‘Ik ben tegen u, gij verdervende berg, verdervende de algehele aarde; en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken en Ik zal u van de rotsen afwentelen en Ik zal u stellen tot een berg der verbranding; en zij zullen van u ook geen steen tot een hoek nemen of een steen der fundamenten’, (Jeremia 51:25,26), dit ten aanzien van Babel.

Bij David: ‘Hij deed mij opklimmen uit de kuil der verwoesting, uit het slijk der modder en Hij heeft mijn voeten op een rots gesteld’, (Psalm 40:3).

Bij dezelfde: ‘Van het uiteinde van het land roep ik tot U, wanneer mijn hart dwaalt; Gij leidt mij tot een rots, te hoog voor mij’, (Psalm 61:3).

Bij dezelfde: ‘Hij heeft hen gespijzigd met het vette van de tarwe en met honing uit de rots heb Ik hen verzadigd’, (Psalm 81:16).

Omdat de Rots de Heer betekende ten aanzien van het geloof en het geloof uit de Heer, hebben daarom ook wonderlijke dingen plaatsgevonden op de rots, waarover in het boek Richteren: ‘De engel van Jehovah zei tot Gideon, dat hij nemen zou vlees en ongezuurd voedsel en die leggen op de rots en het sop uitgieten; en vuur klom op uit de rots en verteerde het vlees en het ongezuurde’, (Richteren 6:20,21; en elders in hetzelfde boek: ‘Manoach, de vader van Simson, nam een geitenbokje en offerde het op de rots; toen deed de engel wonderlijk en hij klom op in de vlam’, (Richteren 13:19,20).

Wat dit betekent kan vaststaan indien men het vanuit de innerlijke zin ontwikkelt, wat Gideon uitbeeldt en wat Manoach, de vader van Simson; en verder wat het vlees en het ongezuurde betekent en het sop, en eveneens het geitenbokje en het vuur; alle en de afzonderlijke dingen immers beeldden uit en duidden aan.

Uit de betekenis van de rots, dus het geloof, kan men ook weten, wat daaronder wordt verstaan dat Mozes toen hij Jehovah zou zien, werd gesteld in een opening van de rots, (Exodus 33:20-23); met de opening van de rots immers wordt het duistere van het geloof aangeduid.

Dat de rots in Horeb, waaruit de wateren kwamen, de Heer betekent, is in de Kerken bekend; maar dat zij de Heer betekent ten aanzien van het geloof en eveneens het geloof uit de Heer, is nu getoond.

Iets eenders als met de rots in Horeb wordt aangeduid, wordt ook aangeduid in de tekst bij Jesaja: ‘Zegt: Jehovah heeft Zijn knecht Jakob verlost; dan zal hij niet dorsten, Hij zal hen in de woestheden leiden, Hij zal hun wateren van de rots doen uitvloeien, als Hij de rots zal klieven opdat de wateren uitvloeien’, (Jesaja 48:20,21).

Dat het water aan het volk niet uit een andere rots werd gegeven dan die in Horeb, komt omdat met Horeb de Goddelijke Wet wordt aangeduid; dat de Goddelijke Wet met Horeb wordt aangeduid, komt omdat daar de Wet werd afgekondigd; en het geloof dat uit de Heer is, is uit de Goddelijke Wet, dat wil zeggen, uit het Woord; door dit immers leert de Heer wat het geloof is en geeft Hij eveneens het geloof.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl