1162. Dat door de zonen van Cham de dingen worden aangeduid, die tot het afgescheiden geloof behoren, volgt hieruit. Om te kunnen weten, wat Cham is, en vandaar wat de zonen van Cham zijn, dient men te weten, wat het van de naastenliefde gescheiden geloof is. Het van de naastenliefde gescheiden geloof, is geen geloof; waar geen geloof is, is geen godsdienst, noch een innerlijke, noch een uiterlijke, en zo er al een godsdienst is, is het een verdorven godsdienst. Vandaar betekent Cham op deze wijze de verdorven innerlijke godsdienst. Diegenen verkeren ineen valse mening, die het geloof alleen voor een van de naastenliefde gescheiden weten van hemelse en geestelijke dingen houden, want in kennis kunnen soms de allerslechtsten boven anderen uitmunten, zoals zij, die voortdurend in haat en wraakgierigheid en in echtbreuk leven, en die daarom hels zijn en na het leven van het lichaam duivels worden. Hieruit kan blijken, dat het weten geen geloof is, maar dat het geloof de erkenning is van alle dingen die tot het geloof behoren; en de erkenning is nooit uiterlijk, maar innerlijk, en dit is de werking van de Heer alleen door middel van de naastenliefde bij de mens, en de erkenning is nooit een zaak van de mond maar van het leven; uit het leven van eenieder kan men weten van welke aard de erkenning is. Zonen van Cham heten allen, die kennis van de erkentenissen van het geloof hebben, en geen naastenliefde. Of het nu een weten van de innerlijke erkentenissen van het Woord is en van zijn geheimenissen zelf, dan wel een weten van alle dingen, die in de letterlijke zin van het Woord zijn, of een weten van andere waarheden, waardoor zij deze kunnen zien, welke naam zij ook mogen hebben, of een erkentenis van alle riten van de uiterlijke godsdienst, wanneer zij geen naastenliefde hebben, zijn zij zonen van Cham. Dat zij, die zonen van Cham genoemd worden, van dien aard zijn, blijkt uit de natiën, waarvan nu sprake is.