스웨덴보그의 저서에서

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3348

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

3348. Er waren geesten van een andere aarde geruime tijd bij mij en ik vertelde hun van de wijsheid van onze wereld, namelijk dat onder de wetenschappen, waardoor men voor geleerd geldt, ook de analytische behoort, door middel waarvan zij met heel veel moeite trachten na te vorsen, wat tot het gemoed en tot het denken daarvan behoort en dat zij dit metafysica en logica noemen, maar dat zij slechts weinig over de termen en enige rekbare regels vooruitgekomen zijn; en dat zij over de termen redetwisten, zo bijvoorbeeld, wat de vorm, wat de substantie, wat het gemoed, wat de ziel is, en dat zij door middel van die algemene rekbare regels heftig over de waarheden strijden. Toen werd ik van deze geesten gewaar, dat wanneer men blijft hangen aan zulke dingen als termen en daarover denkt aan de hand van kunstmatige regels, dergelijke dingen alle zin en alle verstand aan het onderwerp onttrekken. Zij zeiden dat dergelijke dingen slechts kleine zwarte wolken zijn, die het verstandelijk gezicht in de weg worden geschoven en dat zij het verstand in het stof trekken. Ze voegden er aan toe, dat het bij hen niet zo was, maar dat zij helderder voorstellingen van de dingen hebben, aangezien zij niets van dergelijke dingen weten. Het werd mij gegeven te zien, hoe wijs zij zijn. Zij beeldden op wonderbaarlijke wijze het menselijk gemoed uit als een hemelse vorm en de aandoeningen als de daarbij behorende sferen van werkzaamheid; zij deden dit zo bedreven, dat zij door de engelen werden geprezen. Zij beeldden ook uit, op welke wijze de Heer deze aandoeningen, die in zichzelf niet aangenaam zijn, tot aangename ombuigt. Er waren geleerden van onze aarde aanwezig en zij konden hoegenaamd niets begrijpen, hoewel zij in het leven van het lichaam over dergelijke dingen veel op filosofische wijze hadden gesproken; toen die geesten opnieuw de gedachten van die geleerden gewaar werden, namelijk dat zij slechts aan termen bleven hangen en ertoe geneigd waren om over elk ding te redetwisten of het wel zo is, noemden zij dergelijke dingen troebel schuim.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10406

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

10406. En hij vormde dat met de graveerstift; dat dit betekent uit het eigen inzicht, staat vast uit de betekenis van vormen met de graveerstift, wanneer over de afgod wordt gehandeld, namelijk een valse leerstelling samenvoegen met het eigen inzicht, wat plaatsvindt door de aanwending van de letterlijke zin van het Woord ten gunste van de liefden van zich en van de wereld.

Wanneer immers deze regeren, dan is de mens niet in enige verlichting uit de hemel, maar hij neemt alle dingen uit zijn eigen inzicht en bevestigt die vanuit de letterlijke zin van het Woord, die hij dus vervalst door een tegengestelde toepassing en door een verdraaide uitleg en daarna begunstigt hij die, omdat ze uit hemzelf zijn.

In het Woord wordt hier en daar melding gemaakt van gesneden en gegoten dingen; zij die het Woord slechts volgens de letter vatten, menen dat daaronder alleen de afgoden worden verstaan; maar er worden niet afgoden verstaan, maar de valse leerstellingen van de Kerk, zoals die door de mens zelf worden geformeerd, onder de leiding van een bepaalde liefde van hem.

De formering van die valsheden, opdat die samenhangen en verschijnen alsof ze waarheden waren, wordt aangeduid met het gesnedene; de verbinding ervan ten gunste van de uiterlijke liefden, opdat de boosheden zoals goedheden verschijnen, wordt aangeduid met het gegotene.

Omdat het ene en het andere onder het gouden kalf wordt verstaan, wordt hier daarom gezegd dat Aharon het vormde met de graveerstift, waaronder wordt verstaan de formering van de valsheden opdat die als ware dingen verschijnen; en daaronder dat hij het goud tot een gegoten kalf maakte en daarna dat hij het in het vuur wierp en dat een kalf uitging, vers 24, wordt de verbinding verstaan ten gunste van de uiterlijke liefden, opdat de boosheden zoals goedheden verschijnen.

Zo is het eveneens gesteld met elke leerstelling die vanuit de mens en niet vanuit de Heer tot wording komt en het komt dan vanuit de mens tot wording, wanneer deze zijn eigen roem en zijn eigen gewin ten doel heeft; maar het komt uit de Heer tot wording, wanneer men het goede van de naaste en het goede van het rijk van de Heer ten doel heeft.

Zulke dingen worden met de gesneden en de gegoten beelden aangeduid in de volgende plaatsen; bij Jesaja: ‘Onrein zult gij oordelen het deksel der gesneden beelden van uw zilver en het gewaad van het gegoten beeld van uw goud’, (Jesaja 30:22).

Het deksel van de gesneden beelden van zilver is de schijn van de valsheden alsof zij ware dingen waren; het gewaad van het gegoten beeld van goud is de schijn van de boosheden alsof zij goedheden waren; het deksel immers en het gewaad zijn de uiterlijke schijnen die worden aangebracht of waarmee zij worden bekleed.

Het zilver is het ware; daarom wordt van de gesneden beelden gezegd, dat zij van zilver waren en het goud is het goede, zie de nrs. 1551, 1552, 5658, 6914, 6917, 9874, 9881.

Bij dezelfde: ‘De werkmeester giet een gesneden beeld en de smelter overtrekt het met goud en hij smelt ketenen van zilver; hij zoekt zich een wijze werkmeester, om een gesneden beeld te bereiden dat niet zal wankelen’, (Jesaja 40:19,20).

Hier wordt de formering van de valsheden beschreven opdat zij samenhangen en verschijnen alsof zij waarheden waren.

Het gesneden beeld is het valse; de werkmeester is de mens die dit vanuit het eigen inzicht vormt; de smelter overtrekt dit met goud is: wanneer hij maakt dat het zoals het goede verschijnt.

Hij smelt ketenen van zilver is: door de samenhang; dat niet zal wankelen is: dat het daardoor niet kan worden verzwakt en vernietigd.

Bij dezelfde: ‘De formeerders van het gesneden beeld zijn ijdelheid en hun meest gewenste dingen baten niet; wie heeft een god gevormd en een gegoten beeld gegoten, dat het niet baat.

Al zijn genoten zullen beschaamd worden en de vervaardigers zelf; hij bewerkt met ijzer met de tang en hij werkt met de steenkool en hij vormt het met scherpe hamers; zo werkt hij door de arm van zijn sterkte; hij bewerkt het hout, hij spant een draad uit en hij tekent het af met de liniaal, hij maakt het in zijn hoeken en hij grenst het af met de cirkel en hij maakt het in de vorm van een man, naar de schoonheid van een mens, om te wonen in het huis’, (Jesaja 44:9-14).

Hier wordt ook beschreven hoe de valse leerstellingen worden gevormd, opdat zij samenhangen en zoals ware en goede dingen verschijnen.

Met de afzonderlijke dingen daar wordt beschreven hoe dit plaatsvindt, wanneer het is vanuit het eigen inzicht, onder leiding van de wellust, de begeerte en de liefde.

Dat dit zo is, kunnen degenen zien die weten dat alle dingen in het Woord een innerlijke zin hebben, waardoor zij geestelijk worden verstaan.

Waartoe zou anders een zodanige beschrijving van de formering van een gesneden beeld dienen?

Dat het zoals het ware en het goede verschijnt, wordt daarmee aangeduid dat hij het maakt in de vorm van een man naar de schoonheid van een mens; de man immers in de innerlijke zin is het ware en de mens het goede van dat ware.

Bij Jeremia: ‘Elk mens is dwaas geworden door de wetenschap; met schaamte aangedaan is elke smelter door het gesneden beeld, omdat zijn gegoten beeld leugen is; ook is er geen geest in hen’, (Jeremia 10:14; 51:17).

Dat hier het gesneden beeld het is wat vanuit het eigen inzicht is en het gegoten beeld dat wat volgens de liefde is, blijkt duidelijk, want er wordt gezegd: de mens is dwaas geworden door de wetenschap en met schaamte aangedaan is elke smelter door het gesneden beeld en dat het gesneden beeld leugen is.

De wetenschap daar is het eigen inzicht en de leugen is het valse vanuit het boze.

Omdat het Goddelijke daarin niet is, wordt er gezegd: Ook is er geen geest in hen.

Bij dezelfde: ‘O zwaard, wees tegen haar paarden en tegen haar wagens, tegen haar schatten, opdat zij geplunderd worden; droogte over haar wateren, opdat zij uitdrogen, omdat het een land van gesneden beelden is’, (Jeremia 50:37,38).

Dat het land van gesneden beelden de Kerk is waar de valsheden regeren, staat ook klaarblijkelijk vast uit de afzonderlijke dingen daar, in de geestelijke zin verstaan; wat zouden zonder die zin de woorden dat het zwaard zou zijn tegen de paarden, tegen de wagens, tegen de schatten en droogte op de wateren, anders zijn dan de klank van woorden zonder enige geest daarin?

Maar uit de afzonderlijke dingen, verstaan in de innerlijke zin ervan, blijkt dat daar de vernietiging van de Kerk ten aanzien van de waarheden wordt beschreven en zo dat de valsheden daar zullen regeren, namelijk het land van de gesneden beelden.

Het zwaard immers is het valse dat strijdt en de waarheden vernietigt; de paarden zijn het verstandelijke dat wordt verlicht; de wagens zijn de leerstellingen; de schatten zijn de erkentenissen van het ware en het goede; de wateren waarover de droogte is, zijn de waarheden, namelijk dat die er niet meer zijn; en het land is de Kerk.

Dat het zwaard het tegen het valse strijdende ware is en in de tegengestelde zin het tegen de waarheden strijdende en het vernietigende valse is, zie de nrs. 2799, 6353, 7102, 8294; dat de paarden het verstandelijke zijn dat wordt verlicht, nrs. 2760-2762, 3217, 6534; dat de wagens de leerstellingen zijn, nrs. 5321, 8146, 8148, 8215; dat de schatten de erkentenissen van het ware en het goede zijn, nrs. 10227; dat de wateren de waarheden zijn, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8137, 8138, 8568, 9323, 10238; en dat het land de Kerk is, in nr. 9325.

Daaruit blijkt, wat de droogte is over de wateren opdat zij uitdrogen en wat het land van de gesneden beelden.

Bij Habakuk: ‘Wat baat het gesneden beeld, omdat de vervaardiger het heeft gesneden en het gegoten beeld en de leraar der leugen; omdat de vervaardiger van zijn verdichtsel op dit vertrouwt’, (Habakuk 2:18).

Hieruit blijkt ook, dat onder het gesneden beeld en het gegoten beeld niet een gesneden en gegoten beeld wordt verstaan, maar het valse dat wordt verzonnen en het boze dat het valse verdedigt; er wordt immers gezegd, de vervaardiger van zijn verdichtsel en de leraar der leugen.

Eendere dingen worden met het gesneden en het gegoten beeld aangeduid bij Jesaja: ‘Babel is gevallen en alle gesneden beelden van haar goden heeft Hij op de aarde geworpen’, ((Jesaja 21:9).

Bij dezelfde: ‘Met schaamte beschaamd zullen allen worden die op een gesneden beeld vertrouwen, die tot het gegoten beeld zeggen: Gijlieden zijt onze goden’, (Jesaja 42:17).

Bij dezelfde: ‘Ik heb het u te kennen gegeven en Ik heb het u doen horen, opdat gij niet zou zeggen: Mijn afgod heeft dit gedaan, mijn gesneden beeld en mijn gegoten beeld heeft ze geboden’, (Jesaja 48:5).

Bij Hosea: ‘Zij hebben zichzelf geroepen en zij zijn gegaan uit hun aangezichten; zij hebben aan de baäls geslachtofferd en zij hebben voor de gesneden beelden gerookt’, (Hosea 11:2).

Bij Micha: ‘Alle gesneden beelden van Samaria zullen worden vermorzeld en al haar hoerenbeloningen zullen met vuur worden verbrand; en al haar afgoden zal Ik tot een woestheid stellen’, (Micha 1:7).

Aangezien de valsheden en de boosheden van de leer, die met de gesneden en gegoten beelden worden aangeduid, door het eigen inzicht van de mens worden vervaardigd onder de leiding van zijn liefde, worden zij daarom in het Woord ook genoemd: het werk van de handen des mensen, het werk van de handen des werkmeesters en het werk van de handen des ambachtsmans, zoals in deze plaatsen: bij Hosea: ‘Zij varen voort te zondigen; zij maken zich een gegoten beeld van hun zilver, afgoden in hun inzicht, gans het werk van werkmeesters’, (Hosea 13:2).

Bij Mozes: ‘Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld zal hebben gemaakt, een gruwel voor Jehovah, een werk van de handen des werkmeesters’, (Deuteronomium 27:15).

Bij David: ‘Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van de handen des mensen’, (Psalm 115:4; 135:15).

Bij Jeremia: ‘Zij hebben voor andere goden gerookt en zij hebben zich ingekromd voor de werken van hun handen’, (Jeremia 1:16).

Bij dezelfde: ‘Hij heeft hout gehouwen van het woud, het werk van de handen van de ambachtsman door de bijl; zij pronken het op met zilver en goud, zij hechtten ze met hagelen en met hun hamers’, (Jeremia 10:3,4).

Het werk der handen is dat wat vanuit het eigene van de mens is, dus wat uit zijn eigen verstand en vanuit zijn eigen wil is en die dingen zijn uit het ene en het andere eigene, die uit de liefde van zich zijn; daarvandaan is de oorsprong van alle valsheden in de Kerk.

Omdat alle valse dingen vanuit het eigene van de mens zijn en met het werk der handen datgene wordt aangeduid wat daaruit is, was het daarom verboden het ijzer, de bijl of de graveerstift te bewegen over de stenen waaruit het altaar en eveneens de tempel werd gebouwd, zoals blijkt bij Mozes: ‘Indien gij Mij een altaar van stenen maakt, zo zult gij die niet gehouwen bouwen, omdat indien gij uw graveerstift over die beweegt en gij zult hetzelve ontwijden’, (Exodus 20:22) en verder elders: ‘Indien gij Jehovah een altaar van stenen zult hebben gebouwd, zo zult gij over die niet het ijzer bewegen’, (Deuteronomium 27:5).

En in het eerste boek der Koningen: ‘Het huis was gebouwd met ongerepte steen, zoals het was toegevoerd, want hamer noch bijl, noch enig gereedschap van ijzer, werd gehoord in het huis, toen het werd gebouwd’, (1 Koningen 6:7).

Deze dingen zijn aangevoerd, opdat men zal weten, wat daaronder wordt verstaan dat Aharon het goud vormde met de graveerstift en dat maakte tot een gegoten kalf.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl