성경

 

Genesis 6

공부

   

1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden,

2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.

3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.

4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.

5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.

6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.

7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.

8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.

9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God.

10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.

11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel.

12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde.

13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven.

14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek.

15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte.

16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.

17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.

18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u.

19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn;

20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden.

21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij.

22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.

   

스웨덴보그의 저서에서

 

Arcana Coelestia #530

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

530. As has been stated, the names used in this chapter mean Churches, or what amounts to the same, doctrinal systems, for it is by virtue of its doctrine that a Church exists and takes its name. Thus Noah means the Ancient Church, or the doctrine that remained from the Most Ancient Church. The situation with Churches or doctrines has been stated already, namely that they dwindle away until nothing remains any longer of the goods and truths of faith. And when that point has been reached, the Church is in the Word called vastated. Nevertheless a remnant is always preserved, that is, some people are preserved, no matter how few, with whom the good and truth of faith persist. And unless that good and truth of faith were preserved with those people there would be no conjunction of heaven with the human race.

[2] As regards the remnants that reside with the individual, the fewer they are the less possible it is for the rational concepts and the factual knowledge he possesses to receive light; for the light of good and truth flows in from the remnants, or rather from the Lord by way of the remnants. If there were no remnants residing with a person, he would not be a human being, but someone far inferior to any animal. The fewer the remnants, the less he is a human being, while the more they are, the more he is a human being. Remnants are like a star in the sky; the smaller it is the weaker the light coming from it, but the greater it is, the brighter the light coming from it. The few things that did remain from the Most Ancient Church resided with those who constituted the Church called Noah. Those things were not however the remains of perception but of integrity, and also of doctrine deriving from the things of the Most Ancient Churches that were matters of perception. At that point therefore a new Church was raised up by the Lord. Being entirely different in disposition from the Most Ancient Churches, it is to be referred to as the Ancient Church, ancient from the fact that it existed at the last stage before the Flood and in the first period of time after it. This Church will in the Lord's Divine mercy be dealt with later on.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.