성경

 

Genesis 23

공부

   

1 En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara.

2 En Sara stierf te Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.

3 Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:

4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave.

5 En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:

6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.

7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths;

8 En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,

9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.

10 Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:

11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.

12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk des lands;

13 En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven.

14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:

15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.

16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar.

17 Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat op den akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was gevestigd,

18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.

19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan.

20 Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.

   

스웨덴보그의 저서에서

 

Arcana Coelestia #2942

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

2942. 'In the ears of the sons of Heth' means obedience. This is clear from the meaning of 'the ear' as obedience, dealt with in 2542.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

스웨덴보그의 저서에서

 

Arcana Coelestia #2541

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

2541. 'And called his servants' means rational concepts and factual knowledge. This is clear from the meaning of 'servants' in the Word, dealt with further on at verse 14, in 2567. Within the person who is in the Lord's kingdom, that is, who is the Lord's kingdom, there are celestial things, spiritual things, rational concepts, factual knowledge, and sensory impressions; and all these are ordered one beneath another. Celestial things and spiritual things hold the primary position and are the Lord's; rational concepts come next in order beneath them and are subservient to them; factual knowledge in turn comes beneath and serves rational concepts; and lastly sensory impressions come beneath and serve factual knowledge. The things which are subservient, or which serve, are in these relationships servants, and in the Word they are called 'servants'. Anyone whose thought is based solely on sensory impressions and factual knowledge is unaware of these things existing in their ordered sequence; and anyone who does know something about them nevertheless has only a very obscure idea because he is still immersed in bodily interests. Angels however have a very distinct idea, for thousands, indeed myriads, of distinct and separate ideas existing with angels do not present themselves to men except as one single obscure idea, as for example with the words that occur here, 'Abimelech called his servants and spoke all these words in their ears; and the men were very much afraid'. In these words angels perceive deeper arcana than man can possibly grasp or is indeed able to believe; that is to say, they perceive how the Lord brought rational concepts and factual knowledge into a condition of obedience, yet in such a way that He did not bring into that condition the rational concepts and the factual knowledge themselves but the affections rising up against the celestial and the spiritual things of doctrine; for it was when those affections had been brought into subjection that rational concepts and factual knowledge were brought into a condition of obedience and at the same time into order. These matters are to angels some of the most common and general; but to man they are perhaps some of the most obscure or are unintelligible.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.