성경

 

Exodus 31

공부

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

스웨덴보그의 저서에서

 

Leer Over De Heer #49

해당 구절 연구하기

  
/ 65  
  

49. Onder geest wordt verstaan het leven van de wederverwekte, wat genoemd wordt het geestelijk leven. 'Jezus zei: Tenzij iemand zal zijn wederverwekt geweest vanuit water en geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet inschrijden', (Johannes 3:5). 'Geven zal Ik u een nieuw hart en een nieuwe geest. Mijn Geest zal Ik geven in uw midden en maken zal Ik dat gij in Mijn inzettingen wandelt', (Ezechiël 36:26-27). 'Geven een nieuw hart en een nieuwe geest', (Ezechiël 11:19). 'Een rein hart schep in mij, o God, en een vaste geest vernieuw in het midden van mij. Geef mij weer de vreugde van Uw heil en een spontane geest ondersteune mij', (Psalm 51:12-13, 14). 'Maak u een nieuw hart en een nieuwe geest, waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls', (Ezechiël 18:31). 'Zendt Gij uit Uw Geest, zij worden geschapen en gij vernieuwt de aangezichten van de aarde', (Psalm 104:30). 'Het uur komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders zullen aanbidden de Vader in geest en waarheid', (Johannes 4:23) 'Jehovah God geeft adem aan het volk, en geest die over haar voortgaan', (Jesaja 42:5). 'Jehovah formeert de geest van de mens in het midden van hem', (Zacharia 12:1). 'Mijn ziel heeft U verwacht in de nacht, mijn geest in het midden van mij heeft U verwacht in de morgen', (Jesaja 26:9). 'In die dag zal zijn Jehovah tot een geestesadem van gericht voor wie op de rechterstoel zetelt', (Jesaja 28:6). 'Opgesprongen is mijn geest over God mijn Heiland', (Lucas 1:17). 'Zij hebben doen rusten mijn geest in het land van het noorden', (Zacharia 6:8). 'In Uw hand beveel Ik mijn geest, Gij hebt mij verlost', (Psalm 31:6). 'Niet geweest is één en de overigen die geest hebben', (Maleachi 2:15). 'Na drie dagen en een halve, is de Geest des levens uit God binnengegaan in de twee getuigen gedood door het beest', (Apocalyps 11:7, 11). 'Ik Jehovah Formeerder der bergen en Schepper van de Geest', (Amos 4:13). 'God, God der geesten ten aanzien van alle vlees', (Numeri 16:22; 27:18). 'Uitgieten zal Ik over het huis van David en over de bewoner van Jeruzalem, de Geest vanuit de hoge', (Jesaja 32:15). 'Ik zal uitstorten wateren over de dorstende en beken over het droge, uitstorten zal Ik Mijn Geest over uw zaad', (Jesaja 44:3). 'Uitgieten zal Ik Mijn Geest over alle vlees, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden; in die dagen zal Ik over hen uitgieten de Geest', (Joël 3:1-2). Onder de Geest uitgieten wordt verstaan wederverwekken; eender onder een nieuw hart en een nieuwe geest geven. Onder de Geest wordt verstaan het Goddelijk Leven voor hen die in de vernedering zijn. 'Ik woon in de verbrijzelde en nederige geest en om levend te maken de geest van de nederigen en om levend te maken het hart van de verbrijzelden', (Jesaja 57:15). 'De slachtoffers van God een gebroken geest, een gebroken en verbrijzeld hart veracht God niet', (Psalm 51:19). 'Geven zal Hij olie van de vreugde in plaats van rouw en een mantel van lof in plaats van een gebroken geest', (Jesaja 61:3). 'Een vrouw verlaten en verslagen van geest', (Jesaja 54:6). 'Gezegend de armen van geest, omdat van hen is het Koninkrijk der hemelen', (Mattheüs 5:3).

  
/ 65  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

성경

 

Marcus 9:17-29

공부

      

17 En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft.

18 En waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort; en ik heb Uw discipelen gezegd dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet gekund.

19 En Hij antwoordden hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij.

20 En zij brachten denzelven tot Hem; en als hij Hem zag, scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende.

21 En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd is het, dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af.

22 En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons.

23 En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene, die gelooft.

24 En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.

25 En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem.

26 En hij, roepende en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was.

27 En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op.

28 En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?

29 En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten.