88. Wanneer de geestelijke mens hemels wordt, wordt hij het werk van God genoemd, omdat de Heer alleen voor hem heeft gestreden, en hem geschapen, geformeerd en gemaakt heeft. Daarom wordt hier gezegd: God heeft Zijn werk op de zevende dag volbracht, en tweemaal, dat Hij rustte van al Zijn werk.
Bij de profeten wordt de mens meer dan eens het werk van de handen en de vingers van Jehovah genoemd, zoals bij Jesaja, waar over de wedergeboren mens gesproken wordt:
‘Zo zegt Jehovah, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: Vraagt Mij naar de toekomstige dingen, vertrouwt Mij mijn zonen en het werk mijner handen toe. Ik ben het, die de aarde gemaakt en de mens daarop geschapen heb; mijn handen hebben de hemelen uitgespannen en aan al hun heer heb Ik mijn bevelen gegeven. Want zo zegt Jehovah, die de hemelen geschapen heeft – Hij is God – die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben Jehovah en er is geen ander’, (Jesaja 45:11, 12, 18). Hieruit volgt dat de nieuwe schepping of wedergeboorte het werk van de Heer alleen is. Er wordt duidelijk onderscheid gemaakt bij het gebruik van de woorden scheppen, formeren en maken, zoals hier bij Jesaja:
‘Ieder die naar mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot mijn eer, die Ik geformeerd heb, die Ik ook gemaakt heb’, (Jesaja 43:7). Evenals in het vorige hoofdstuk, zo ook hier in dit hoofdstuk: Hij heeft gerust van al Zijn werk, welke God geschapen heeft tijdens het maken; en dit steeds met een onderscheid makende gedachte in de innerlijke zin. En overal waar de Heer Schepper, Formeerder, of Maker wordt genoemd.