1813. Dat ‘Hij rekende het hem tot gerechtigheid’ betekent, dat de Heer hierin voor het eerst Gerechtigheid werd, kan ook blijken uit het verband in de innerlijke zin, waarin over de Heer gehandeld wordt. Dat de Heer alleen de Gerechtigheid voor het gehele menselijke geslacht is geworden, kan hieruit blijken, dat de Heer alleen uit Goddelijke Liefde gestreden heeft, namelijk uit de Liefde jegens het gehele menselijke geslacht; naar dit heil verlangde Hij enig en alleen in Zijn worstelingen en waarvoor Hij gloeide. De Heer werd naar Zijn Menselijk Wezen niet Gerechtigheid geboren, maar Hij is Gerechtigheid geworden door de worstelingen van de verzoekingen en door de overwinningen, en dit uit eigen macht; en zo vaak Hij streed en overwon, werd Hem dit tot Gerechtigheid gerekend, dat wil zeggen, aan de Gerechtigheid die Hij worden zou, voortdurend toegevoegd, als aanwassing, totdat Hij louter Gerechtigheid was geworden. Een mens die van een vader of van het zaad van een menselijke vader wordt geboren, kan, wanneer hij uit zichzelf strijdt, nooit uit een andere liefde strijden, dan uit de eigenliefde en uit de liefde tot de wereld en dus niet vanuit de hemelse liefde, maar vanuit de helse, want zijn eigen ik, dat hij van de zijde van zijn vader ontving, behalve het uit zichzelf daadwerkelijk verworven eigene is van dien aard. Wie daarom meent, uit zichzelf tegen de duivel te strijden, dwaalt schromelijk; eveneens hij die zich uit eigen krachten gerecht wil maken, dat wil zeggen, geloven dat de goedheden van de naastenliefde en de waarheden van het geloof uit hemzelf zijn, en dus als gevolg daarvan daarmee de hemel verdienen. Deze mens handelt en denkt tegen het goede en ware van het geloof in, want het ware van het geloof, dat wil zeggen, de waarheid zelf, is, dat de Heer strijdt. Daar hij dan op die wijze tegen het ware van het geloof in handelt en denkt, onttrekt hij aan de Heer wat Hem toebehoort en hetgeen van de Heer is maakt hij tot het zijne, of wat hetzelfde is, hij stelt zichzelf in de plaats van de Heer, dus datgene bij hem wat hels is. Vandaar komt het dat zij groot of de grootste in de hemel willen worden, en vandaar komt het, dat zij valselijk geloven, dat de Heer tegen de hellen heeft gevochten om de grootste te zijn. Het menselijk eigene brengt dergelijke fantasieën met zich mee, die schijnen alsof het waarheden waren, maar geheel het tegenovergestelde is het geval. Dat de Heer in de wereld kwam om Gerechtigheid te worden en dat Hij alleen Gerechtigheid is, is door de profeten voorzegd; dit kan dus vóór Zijn komst bekend zijn; en verder dat Hij op geen andere wijze Gerechtigheid kon worden dan door worstelingen en overwinningen over alle boosheden en over alle hellen; zoals bij Jeremia:
‘In Zijn dagen zal Jehudah gered worden, en Israël zeker wonen, en dit zal Zijn naam zijn, waarmee men Hem noemen zal: Jehovah onze Gerechtigheid’, (Jeremia 23:6);
bij dezelfde:
‘In die dagen en te dier tijd zal Ik David een Spruit der Gerechtigheid verwekken, en Hij zal gericht en gerechtigheid doen op aarde; in die dagen zal Jehudah gered worden, en Jeruzalem zal zeker wonen; dit echter is het, wat men Hem noemen zal; Jehovah, Onze Gerechtigheid’, (Jeremia 33:15, 16).
Bij Jesaja:
‘Hij zag, en geen man, en Hij ontzette zich, dat er geen bemiddelaar was, en Zijn arm bracht Hem heil aan, en Zijn gerechtigheid ondersteunde Hem; en Hij trok gerechtigheid aan als een pantsier, en de helm des heils zette Hij op Zijn hoofd’, (Jesaja 59:16;
en men zie vooral 63:3, 5). Zijn arm staat voor de eigen macht; daar de Heer alleen de Gerechtigheid is, wordt Hij ook Woning der Gerechtigheid genoemd, zie (Jeremia 31:23; 50:7).