La Bibbia

 

Leviticus 17

Studio

   

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Spreek tot Aaron, en tot zijn zonen, en tot al de kinderen Israels, en zeg tot hen: Dit is het woord, hetwelk de HEERE geboden heeft, zeggende:

3 Een ieder van het huis Israels, die een os, of lam, of geit in het leger slachten zal, of die ze slachten zal buiten het leger;

4 En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren; het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden;

5 Opdat, wanneer de kinderen Israels hun slachtofferen brengen, welke zij op het veld slachten, dat zij die den HEERE toebrengen, aan de deur van de tent der samenkomst tot den priester, en dezelve tot dankofferen den HEERE slachten.

6 En de priester zal het bloed op het altaar des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst, sprengen; en hij zal het vet aansteken, tot een liefelijken reuk den HEERE.

7 En zij zullen ook niet meer hun slachtofferen den duivelen, welke zij nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten.

8 Zeg dan tot hen: Een ieder van het huis Israels, en van de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die een brandoffer of slachtoffer zal offeren,

9 En dat tot de deur van de tent der samenkomst niet zal brengen, om hetzelve den HEERE te bereiden; diezelve man zal uit zijn volken uitgeroeid worden.

10 En een ieder uit het huis Israels, en uit de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel, die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten, en zal die uit het midden haars volks uitroeien.

11 Want de ziel van het vlees is in het bloed; daarom heb Ik het u op het altaar gegeven, om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen.

12 Daarom heb Ik tot de kinderen Israels gezegd: Geen ziel van u zal bloed eten; noch de vreemdeling, die als vreemdeling in het midden van u verkeert, zal bloed eten.

13 Een ieder ook van de kinderen Israels en van de vreemdelingen, die als vreemdelingen in het midden van hen verkeren, die enig wild gedierte, of gevogelte, dat gegeten wordt, in de jacht gevangen zal hebben; die zal deszelfs bloed vergieten, en zal dat met stof bedekken.

14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik tot de kinderen Israels gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden.

15 En alle ziel onder de inboorlingen of onder de vreemdelingen, die een dood aas of het verscheurde zal gegeten hebben, die zal zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij rein zijn.

16 Maar indien hij die niet wast, en zijn vlees niet baadt, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen.

   

Dalle opere di Swedenborg

 

True Christianity #284

Studia questo passo

  
/ 853  
  

284. The points just made about the delivery, holiness, and power of this law are found in the following passages in the Word: Jehovah came down on Mount Sinai in fire, and then the mountain smoked and quaked, and there was much thunder and lightning, a thick cloud, and the sound of a trumpet (Exodus 19:16-18; Deuteronomy 4:11; 5:22-26). Before Jehovah came down, the people prepared and sanctified themselves for three days (Exodus 19:10-11, 15). The mountain was fenced all around to prevent anyone from dying as a result of approaching it. Not even priests went up; only Moses (Exodus 19:12-13, 20-23; 24:1-2). The law was delivered on Mount Sinai (; Deuteronomy 5:6-21). The law was engraved on two tablets of stone and was written by the finger of God (Exodus 31:18; 32:15-16; Deuteronomy 9:10). When Moses carried the tablets down the mountain for the second time, his face was glowing so much that he covered it with a veil while he was speaking to the people (Exodus 34:29-35). The tablets were stored in the ark (Exodus 25:16; 40:20; Deuteronomy 10:5; 1 Kings 8:9). The mercy seat was placed on top of the ark, and angel guardians made of gold were placed on top of the mercy seat (Exodus 25:17-21). The ark with its mercy seat and angel guardians was put in the tabernacle and constituted the primary and inmost part of it. The table covered with gold for the showbread, the golden altar for incense, and the golden lampstand with its lamps constituted an outer part of the tabernacle. The ten curtains made of [threads of] fine linen and of purple and scarlet [yarn] constituted the tabernacles outermost part (; ; 40:17-28). The place where the ark was kept was called the most holy place (Exodus 26:33). The entire Israelite population camped around the tabernacle tribe by tribe in a specific arrangement and traveled in a specific sequence behind it (). At those times there was a cloud over the tabernacle by day and a fire by night (Exodus 40:38; ; 14:14; Deuteronomy 1:33). Jehovah spoke to Moses from a place on top of the ark between the angel guardians (Exodus 25:22; Numbers 7:89). Because of the law that was inside it, the ark was called "Jehovah" there. When the ark would set out, Moses would say, "Arise, Jehovah. " When it would rest, he would say, "Return, Jehovah" (Numbers 10:35-36; also 2 Samuel 6:2; Psalms 132:7-8). Due to the holiness of this law, Aaron was not allowed to go behind the veil unless he offered sacrifices and burned incense (Leviticus 16:2-14 and following). The waters of the Jordan river were split by the presence of the Lord's power in the law that was inside the ark; and as long as the ark was resting in the middle of the riverbed, the people crossed on dry land (; 4:5-20). When the ark was carried around the walls of Jericho, they fell down (Joshua 6:1-20). Dagon, an idol of the Philistines, fell to the ground in front of the ark, and afterward lay on the threshold of the shrine decapitated, with the palms of its hands cut off (1 Samuel 5). Because of the ark, as many as several thousand inhabitants of Beth Shemesh were struck down (1 Samuel 5 and 6). Uzza died because he touched the ark (2 Samuel 6:7). David brought the ark back into Zion with sacrifices and shouts of triumph (2 Samuel 6:1-19). Solomon brought the ark into the Temple in Jerusalem where he had made a sanctuary for it (1 Kings 6:19; ).

  
/ 853  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.