8151. En Jehovah verhardde het hart van farao; dat dit de hardnekkigheid betekent uit het valse dat uit het boze is, staat vast uit de betekenis van het hart verharden, dus halsstarrig volhouden, nrs. 7272, 7300, 7305, 7616; dat er gezegd wordt dat Jehovah zijn hart verhardde, betekent in de innerlijke zin dat zij zelf die in het boze en het valse zijn, zich verharden, dus de boosheden en de valsheden zelf, waarover de nrs. 2447, 6071, 6991, 6997, 7533, 7643, 7877, 7925.