Des oeuvres de Swedenborg

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #273

Étudier ce passage

  
/ 432  
  

273. 1. Dat het natuurlijk gemoed dat in boze dingen en in valse dingen daaruit is, een vorm en beeld van de hel is. Hoedanig het natuurlijk gemoed in zijn substantiële vorm is bij de mens, of hoedanig het is in zijn vorm vanuit de substanties van de ene en de andere wereld samengeweven in de hersenen, waar dat gemoed in zijn eerste dingen zetelt, kan hier niet worden beschreven. De universele idee ten aanzien van die vorm zal gegeven worden in de volgende dingen waar gehandeld moet worden over de overeenstemming van het gemoed en van het lichaam. Hier zal alleen iets gezegd worden over de vorm daarvan naar de staten en de veranderingen ervan, waardoor het waarnemen, het denken, bedoelen en willen en de dingen die daarvan zijn, optreden. Want het natuurlijk gemoed dat in boze dingen en de valse dingen daaruit is, is ten aanzien daarvan een vorm en beeld van de hel. Zo’n vorm veronderstelt een substantiële vorm als subject, want veranderingen van staat zonder substantiële vorm die het subject is, kunnen er niet zijn, geheel zoals het gezicht niet zonder het oog en het gehoor zonder het oor. Wat dus de vorm of het beeld betreft waarmee het natuurlijk gemoed op de hel gelijkt, die vorm en dat beeld is zodanig dat de regerende liefde met de begeerten ervan, wat de universele staat van dit gemoed is, is zoals in de hel de duivel is en dat de gedachten van het valse die opkomen vanuit die regerende liefde, zijn zoals de duivelse bende. Onder de duivel en onder de bende van hem wordt ook niets anders in het Woord verstaan. De zaak is ook eender, want in de hel is de liefde van heersen vanuit de eigenliefde de regerende liefde; deze wordt daar de duivel geheten; en de aandoeningen van het valse met de gedachten die opkomen vanuit die liefde, worden de bende van hem geheten. Het eendere is in elk willekeurig gezelschap van de hel, met verschillen zodanig als de specifieke verschillen zijn van een enkel geslacht. In een eendere vorm is ook het natuurlijk gemoed dat in boze dingen en in valse dingen daaruit is. Daarom ook komt de natuurlijke mens die zodanig is, na de dood in een gezelschap van de hel dat aan hem eender is en dan handelt hij in alle en in de afzonderlijke dingen één hiermee, want hij komt in zijn vorm, dat wil zeggen, in de staat van zijn gemoed. Er is eveneens een andere liefde, die satan wordt geheten, deze is ondergeordend aan de eerdergenoemde liefde die duivel wordt geheten. Dit is de liefde van goederen van anderen willen bezitten door onverschillig welke boze kunst; scherpzinnige boosaardigheden en arglistigheden zijn de bende van hem. Wie in deze hel zijn, die worden in het algemeen satans geheten en wie in de vorige zijn, die worden in het algemeen duivels geheten, en wie daar niet op heimelijke wijze handelen, wijzen hun naam niet af; vandaar is het dat de hellen in het samengestelde, duivel en satan worden genoemd. Dat de twee hellen volgens die twee liefden in het algemeen zijn onderscheiden, is omdat alle hemelen in twee rijken: het hemelse en het geestelijke, volgens twee liefden zijn onderscheiden; en de duivelse hel vanuit het tegenovergestelde overeenstemt met het hemels rijk en de satanische hel vanuit het tegengestelde overeenstemt met het geestelijk rijk. Dat de hemelen in twee rijken, het hemelse en het geestelijke, zijn onderscheiden, kan men zien in het werk Hemel en Hel 20-28 n.. Dat het natuurlijk gemoed dat zodanig is, in vorm een hel is, is omdat elke geestelijke vorm in grootste en kleinste dingen aan zichzelf eender is; vandaar is het, dat iedere engel een hemel in kleinere vorm is, zoals eveneens in het werk Hemel en Hel 51-58 is getoond. Hier vanuit volgt ook dat iedere mens of geest die een duivel of een satan is, een hel in kleinere vorm is.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Des oeuvres de Swedenborg

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #83

Étudier ce passage

  
/ 432  
  

83. DE GODDELIJKE LIEFDE EN DE GODDELIJKE WIJSHEID VERSCHIJNEN IN DE GEESTELIJKE WERELD ALS ZON.

Er zijn twee werelden, de geestelijke en de natuurlijke; en de geestelijke wereld trekt niet wat ook vanuit de natuurlijke wereld, noch de natuurlijke wereld vanuit de geestelijke wereld; zij zijn geheel en al onderscheiden. Zij hebben alleen verbinding door overeenstemmingen, en hoedanig die zijn, werd elders met veel dingen getoond. Om dit te illustreren dient dit voorbeeld: de warmte in de natuurlijke wereld stemt overeen met het goede van de naastenliefde in de geestelijke wereld, en het licht in de natuurlijke wereld stemt overeen met het ware van het geloof in de geestelijke wereld. Dat de warmte en het goede van de naastenliefde, en het licht en het ware van het geloof geheel en al onderscheiden zijn, wie ziet dit niet? Op het eerste gezicht verschijnen ze zo onderscheiden zoals twee geheel en al uiteenlopende dingen; zo verschijnen ze, als gedacht wordt wat het goede van de naastenliefde gemeen heeft met de warmte, en wat het ware van het geloof met het licht; terwijl toch de geestelijke warmte dat goede is, en het geestelijk licht dat ware. Hoewel deze dingen zo onderscheiden in zich zijn, maken zij niettemin één door overeenstemming. Zij maken aldus één dat als de mens in het Woord warmte en licht leest, de geesten en engelen die bij de mens zijn, dan voor de warmte de naastenliefde doorvatten en voor het licht het geloof. Dit voorbeeld is aangevoerd opdat men zal weten dat de twee werelden, de geestelijke en de natuurlijke, zodanig gescheiden zijn dat zij tussen elkaar niets gemeen hebben; maar toch zijn zij zo geschapen dat ze gemeenschap hebben, ja zelfs verbonden worden, door overeenstemmingen.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.