Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1016

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

1016. Dat de woorden ‘breidt u uit over de aarde, en vermenigvuldig op deze’ de aanwassingen van het goede en het ware in de uiterlijke mens betekenen, die de aarde is, en dat zich uitbreiden wordt gezegd van de goedheden, en vermenigvuldigen van de waarheden, blijkt uit hetgeen hiervoor is gezegd, voorts uit de betekenis van de aarde, welke de uiterlijke mens; hierover zie men hetgeen gezegd en aangetoond is bij het eerste vers van dit hoofdstuk, nr. 983.

Dat hier zich uitbreiden over de aarde en zo op haar vermenigvuldigen gezegd wordt, heeft de volgende reden: bij de wedergeboren mens vermenigvuldigt niets in zijn uiterlijke mens, dat wil zeggen, niets goeds en niets waars neemt toe, dan alleen door de werking van de naastenliefde. De naastenliefde is als de warmte die, in het getij van de lente of van de zomer, het gras, de planten en de bomen doet groeien; zonder naastenliefde of geestelijke warmte groeit niets, waarom hier eerst wordt gezegd: breidt u uit over de aarde, hetgeen de goedheden betreft, welke tot de naastenliefde behoren, en waardoor vermenigvuldiging van het goede en ware geschiedt. Eenieder kan begrijpen, hoe het daarmee is gesteld: niets groeit en vermenigvuldigt bij de mens, tenzij er een of andere neiging is; de bekoring van de neiging is het, die niet alleen wortel doet schieten, maar ook doet groeien; alles geschiedt overeenkomstig het streven van de neiging. Wat de mens liefheeft, neemt hij met graagte op, onthoudt het en behoedt het, dus alles, wat een of andere neiging begunstigt; om datgene, wat zijn neiging niet begunstigt, bekommert de mens zich niet; hij beschouwt het als van nul en generlei waarde, en verwerpt het zelfs. Maar zoals de neiging is, zo is ook de vermenigvuldiging; bij de wedergeborene is de neiging van het goede en het ware, voortkomende uit de door Heer geschonken naastenliefde; vandaar dat hij alles, wat de neiging van de naastenliefde begunstigt, aangrijpt, onthoudt en behoedt, en zich zo in goedheden en waarheden bevestigt; dit nu is aangeduid door de woorden ‘breidt u uit over de aarde, en vermenigvuldigt’.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Commentaire

 

Onze genegenheid en liefde

Par Joe David (traduit automatiquement en Nederlands)

"Mother Nursing her Child by the Fireplace" by Albert Neuhuys

We hebben waarschijnlijk allemaal een algemeen idee van wat affecties zijn. Toch is het nuttig om zich direct op hen te richten, om een begrip te ontwikkelen van de rol die zij spelen in onze spirituele ontwikkeling.

Een genegenheid is een reactie op iets dat je raakt, dat een mentaal en spiritueel effect op je heeft. Ieder van ons heeft een hele unieke verzameling van affecties die ons maken tot wat we zijn. De sterkere daarvan kunnen we liefdes noemen. Ik kan zeggen dat ik van mijn kleinkinderen hou, en als ik aan elk van hen denk, beïnvloedt dat mij op een andere manier. Ik heb ook een genegenheid voor aardbeien, maar de rangorde van die genegenheid is veel lager dan een genegenheid voor een kleinkind! Wat in de meeste gevallen in een persoon, de geest of de geest die verder zal leven in de spirituele wereld, is deze verzameling van liefdes.

Deze liefde kan worden gezien als een boom, een enkel ding, maar dan met veel takken en heel veel kleine takjes aan de uiteinden. Al deze twijgen kunnen worden gezien als affecties, of "liefdesverhoudingen" (Arcana Coelestia). 3938), de liefde die de complete boom is. Elke genegenheid, of twijg, is enkelvoudig en verschillend, maar ze zijn allemaal verbonden om de boom te vormen. (Wanneer bomen in het Woord worden genoemd, is een algemene menselijke karakterisering of een soort van liefde wat wordt voorgesteld. Zie Rechters, 9:7-20.)

Aan affecties kunnen fysieke of mentale dingen vastzitten, maar de affectie zelf is spiritueel. Je kunt genegenheid hebben voor een meubelstuk, omdat het goed geproportioneerd en mooi is, of omdat je het zelf hebt gebouwd, of omdat het van je oma was en de onderste lade was waar ze speciaal speelgoed voor je bewaarde. Op een hoger niveau kun je een genegenheid voor de waarheid hebben. Als je iets hoort of leest wat in je hoofd klikt en je ziet duidelijk iets wat je je had afgevraagd, dan heb je een gevoel van verrukking, want nu begrijp je het. Maar ongeacht het vliegtuig dat ze op je zitten kan je zien dat iedereen ontelbare affecties heeft van allerlei aard, en als je de jouwe overweegt kan je zien dat jij, de echte jij, het totaal van al die affecties is, maar dat de ene krachtiger is dan de andere, belangrijker voor je is.

We hebben meestal allemaal kwade affecties, maar ook goede. We kunnen wraak willen nemen op mensen die ons gekwetst hebben, we kunnen meer dingen willen hebben, we kunnen onze eigen weg willen, ongeacht wie we gekwetst hebben. Als we nadenken over onze affecties en welke krachtiger zijn dan andere kunnen we gewaarschuwd worden over wie we zijn en hebben we dus motivatie om ten goede te veranderen.

Een van de dingen die de mens enigszins uniek maakt, is dat we kunnen proberen onze aard te veranderen. We beginnen met een mengeling van affecties - wat kwaad, en wat goed. Als we geluk hebben, helpen onze ouders en vrienden om de goeden aan te moedigen en de slechten te vernietigen. Als we volwassen worden, beginnen we verantwoordelijkheid te nemen en maken we meer van onze eigen keuzes. We kunnen dingen in onszelf zien die we niet leuk vinden, en proberen gewoontes op te bouwen die wegleiden van de destructieve liefdes, en naar de goede.

Als onze eigen mix van genegenheid vooral gestuurd wordt door het liefhebben van de Heer en het liefhebben van onze naaste, dan zijn we op weg naar de hemel. Als het in de eerste plaats gestuurd wordt door een liefde voor onszelf, zijn we niet op een goede weg, en moeten we van richting veranderen.

(références: Hemelse Verborgenheden 1016 [3], 1895, 2363)

Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2401

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

2401. Dat de woorden ‘en zei: Maakt u op, gaat uit deze plaats’ betekenen, dat zij niet in de staat van het boze zouden blijven, blijkt uit de betekenis van zich opmaken en uitgaan en verder van de plaats. Zich opmaken leest men vaak in het Woord, maar er wordt weinig over gedacht, wat het verder betekent, daar het tot de vertrouwde uitdrukkingen behoort, maar in de innerlijke zin sluit het verheffing in, zoals hier van het boze tot het goede, want het gemoed wordt verheven wanneer het van het boze wijkt, nr. 2388. Uitgaan is wijken of niet blijven; de plaats is echter de staat van het boze, nr. 2393; hieruit blijkt duidelijk, dat het dit betekent. Van welke aard diegenen zijn die in erkentenissen van het ware zijn, maar tevens in een leven van het boze, is herhaalde malen eerder gezegd, namelijk dat zij, zolang zij in een leven van het boze zijn, niets geloven, want het boze willen en vandaar doen en met het geloof het ware erkennen, is nooit mogelijk. Hieruit blijkt ook duidelijk dat een mens niet behouden kan worden door het ware, ja zelfs het goede te denken en te spreken, terwijl hij niets anders wil en vanuit zijn willen niets anders doet dan het boze. Het is het willen zelf van de mens dat na de dood leeft, niet zozeer zijn denken, behalve dan hetgeen uit zijn willen voortvloeit. Wanneer dus de mens zo is, als zijn willen is, kan het duidelijk zijn, wat hij denken kan over de waarheden van het geloof die hij in zich opnam en ja zelfs, onderwees, aangezien deze hem verdoemen. Hij is er dan zo ver van verwijderd, om uit deze waarheden te denken, dat hij er een afkeer van heeft, ja zelfs, wanneer hem wordt toegestaan het te doen, lastert hij ze, zoals de duivels bende dit doet. Zij die niet onderricht zijn over het leven na de dood kunnen van mening zijn, dat zij dan het geloof gemakkelijk kunnen ontvangen, wanneer zij zien dat de Heer de gehele hemel regeert en wanneer zij horen dat de hemel daarin bestaat, Hem lief te hebben en de naaste; maar het is er zo ver van af, dat de bozen het geloof zouden kunnen ontvangen, dat wil zeggen, vanuit het willen dit geloven, als de hel verwijderd is van de hemel; want zij zijn geheel en al in het boze en vandaar in het valse. Uit hun nadering of tegenwoordigheid alleen al, wordt gekend en waargenomen, dat zij tegen de Heer zijn en tegen de naaste, dus tegen het goede en vandaar tegen het ware; het is een misdadige sfeer, die uitwasemt van het leven van hun wil en van het daaruit voortvloeiende denken, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504. Indien het mogelijk was dat men in het andere leven door onderricht alleen zou geloven en goed worden, zou er niet één in de hel zijn, want de Heer wil allen, hoevelen het er ook zijn, tot zich in de hemel heffen, want Zijn Barmhartigheid is oneindig, want dit is de Goddelijke Barmhartigheid zelf, en wel jegens het gehele menselijke geslacht, dus zowel jegens de boze als de jegens goede mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl