Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

1. Dat het Woord van het Oude Testament verborgenheden van de hemel bevat, en dat zowel het geheel als elke bijzonderheid daarvan op de Heer betrekking heeft, op Zijn hemel, op de Kerk, op het geloof en de dingen van het geloof, kan geen sterveling uit de letter opmaken. Uit de letter of uit de letterlijke zin ziet niemand iets anders, dan dat het in het algemeen gaat over de uiterlijke dingen van de Joodse Kerk, terwijl er overal een innerlijke zin is, dat nergens in het uiterlijke aan het licht komt, behalve dan het zeer weinige dat de Heer onthuld heeft en aan de apostelen heeft ontvouwd; zo bijvoorbeeld, dat de offeranden de Heer betekenen, het land Kanaän en Jeruzalem en ook het Paradijs, de hemel betekenen, waarom dan ook van het hemelse Kanaän en Jeruzalem gesproken wordt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Des oeuvres de Swedenborg

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #260

Étudier ce passage

  
/ 325  
  

Pour l'instant, cette traduction contient des passages jusqu'à #325. Il s'agit probablement encore d'un travail en cours. Si vous cliquez sur la flèche gauche, vous trouverez le dernier numéro traduit.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2310

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

2310. GENESIS – NEGENTIENDE HOOFDSTUK

Er is reeds herhaalde malen eerder gehandeld over de innerlijke zin van het Woord; maar ik weet dat weinigen geloven kunnen dat er een dergelijke zin schuilt in elke bijzonderheid van het Woord, niet alleen in de profetische maar ook in de historische gedeelten. Dat er een dergelijke zin schuilt in de profetische gedeelten kan redelijkerwijs geloofd worden, omdat daarin niet zo’n verband heerst en daarin tevens vreemde uitdrukkingen voorkomen; vandaar kan eenieder vermoeden dat er iets verborgens in besloten ligt; maar dat er iets dergelijks in de historische gedeelten is vervat, treedt niet zo gemakkelijk aan de dag, zowel omdat dit tot dusver in niemands gemoed op is gekomen, als wel omdat de historische gedeelten van dien aard zijn, dat zij de aandacht op zichzelf gericht houden en dus het gemoed afleiden van de gedachte, dat er iets diepers in verborgen ligt; en tevens dat de historische vermeldingen ook echt zo zijn als zij zijn meegedeeld. Toch moet eenieder wel noodzakelijkerwijs hieruit tot de slotsom komen, dat ook binnenin deze gedeelten het hemelse en het Goddelijke is, maar daaruit niet duidelijk zichtbaar is. Ten eerste, omdat het Woord van de Heer door de hemel tot de mens werd neergezonden en dat het dus anders is in zijn oorsprong – van welke aard die oorsprong is en dat deze zozeer verschilt en afstaat van de letterlijke zin, dat hij niet gezien en dus niet erkend wordt door hen die louter werelds zijn, zal door vele dingen in hetgeen volgt worden aangetoond. Ten tweede, omdat het Woord, daar het Goddelijk is, niet alleen voor de mens werd geschreven, maar ook voor de engelen bij de mens, opdat het niet slechts het menselijk geslacht tot nut zou zijn, maar ook tot nut van de hemel; en dat het Woord zo dus middelaar is, die hemel en aarde verenigt; deze vereniging vindt plaats door de Kerk en wel door het Woord in de Kerk, dat dus van dien aard is en zo onderscheiden is van elk ander geschrift. Wat in het bijzonder de historische gedeelten betreft, wanneer deze niet evenzo Goddelijke en hemelse dingen, los van de letter, bevatten, zouden zij nooit als het geïnspireerde Woord erkend kunnen worden door wie dieper doordenkt en dit ten aanzien van elke jota; of zou iemand zeggen, dat er in het Goddelijk Woord melding gemaakt zou worden van de afschuwelijke zaak van de dochters van Loth, waarover aan het einde van dit hoofdstuk; van Jakob, dat hij roeden schilde en tot het wit ontblootte en ze in de drinkbakken legde, opdat de kudde verschillend, gekleurde, gespikkelde en gevlekte jongen zou baren, behalve vele andere dingen in de overige boeken van Mozes, van Jozua, van Richteren, van Samuël, van Koningen, die van geen belang zouden zijn en waaromtrent het eveneens van geen belang zou zijn of men ze al dan niet wist, tenzij zij diep in zich een Goddelijke verborgenheid bevatten; wanneer dit niet zo was, zouden zij in niets verschillen van andere historische vermeldingen, die soms zo geschreven werden dat zij meer schijnen te kunnen boeien. Dat het de geleerde wereld niet bekend is dat er Goddelijke en hemelse dingen verborgen liggen, ook binnenin de historische gedeelten van het Woord, zouden zij, wanneer het niet was uit een heilige verering die hun van kindsbeen af voor de boeken van het Woord was ingeprent, er ook gemakkelijk toe komen om in hun hart te zeggen, dat het Woord niet heilig is, wanneer het niet was om deze verering, terwijl het toch niet hierdoor is, maar omdat er een innerlijke zin is, die hemels en Goddelijk is en die bewerkt dat het de hemel met de aarde verenigt, dat wil zeggen, het gemoed van de engelen met het gemoed van de mensen en zo de mensen dus met de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl