Commentaire

 

In mijn naam

Par New Christian Bible Study Staff (traduit automatiquement en Nederlands)

Christ Healing the Blind Man, by Eustache Le Sueur

In mijn naam

Drie keer, in het Evangelie van Johannes, zegt Jezus tegen de mensen dat ze iets moeten vragen "in mijn naam". Het klinkt heel erg alsof hij denkt aan voorspraak, d.w.z. dat Jezus en "de Vader" afzonderlijke personen zijn. Maar we weten dat ze dat niet zijn - ze zijn één persoon. Toch zijn deze uitspraken gemakkelijk verkeerd te begrijpen, en ze hebben al vrij vroeg voor verwarring gezorgd bij christenen. Laten we eens goed naar de Bijbelteksten kijken, om te zien of we een duidelijker beeld kunnen krijgen, om te begrijpen wat Jezus bedoelt.

In het Woord symboliseert de naam van iemand zijn ware kwaliteit, of aard. Houd dit in gedachten bij het lezen van dit artikel; het zal helpen!

Ten eerste, hier zijn de drie "in-Mijn-Naam" passages uit Johannes:

"Gelooft gij niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij? De woorden die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader die in Mij leeft, doet Zijn werken. Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij, of gelooft Mij om der werken wil. Zeer zeker zeg Ik u: wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen; en hij zal nog grotere werken doen dan deze, want Ik ga naar mijn Vader. Wat gij ook zult vragen in mijn naam, dat zal ik doen, opdat de Vader verheerlijkt worde in de Zoon. Als jullie iets in mijn naam willen vragen, zal ik het doen. (Johannes 14:10-14)

Gij hebt Mij niet uitgekozen, maar Ik heb u uitgekozen en u aangesteld, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht zou blijven; opdat wat gij ook aan de Vader zult vragen in mijn naam, Hij zal het u geven. (Johannes 15:16)

"Daarom hebt gij nu verdriet, maar Ik zal u wederzien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal u uw vreugde ontnemen. Op die dag zullen jullie Mij geen vragen stellen. Voorwaar, Ik zeg u, wat gij ook in mijn naam aan de Vader vraagt, Hij zal het u geven. Tot nu toe heb je niets gevraagd in mijn naam. Vraag, en gij zult ontvangen, opdat uw vreugde volkomen moge zijn. Ik heb deze dingen tot u gesproken in gelijkenissen. Maar er komt een tijd, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot u zal spreken, maar u ronduit over de Vader zal vertellen. Te dien dage zult gij vragen in mijn naam; en Ik zeg u niet, dat Ik voor u tot den Vader zal bidden, want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad en geloofd hebt, dat Ik uit God ben voortgekomen. Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen. Nogmaals, Ik verlaat de wereld en ga tot de Vader." (Johannes 16:22-28)

Deze passages lopen grotendeels parallel, maar er zijn enkele interessante nuances. In Johannes 14, zegt Jezus "dat zal ik doen". Niet de vader, daar, in dat geval. In Johannes 15 zegt Jezus dat de Vader verzoeken zal inwilligen die "in Mijn naam" worden gedaan, en daar klinken Jezus en de Vader enigszins gescheiden. Dan, in Johannes 16, is het opnieuw de Vader die verzoeken inwilligt. Maar deze keer maakt Jezus duidelijk dat er binnenkort geen sprake meer zal zijn van voorbede. In plaats daarvan zegt hij dat de dingen aan het veranderen zijn. Er is een hint dat de huidige schijn van gescheidenheid gaat eindigen, en dat eenheid de toekomstige, werkelijke, realiteit is.

Als we deze drie passages samen nemen, is het gemakkelijk te begrijpen waarom mensen in verwarring zouden kunnen raken, en waarom "in Jezus' naam bidden wij" een standaard christelijke formule zou kunnen zijn geworden. Maar bij zorgvuldige lezing blijkt dat "in Mijn Naam" niet noodzakelijkerwijs twee personen impliceert, zoals in Johannes 14. Bovendien is de waargenomen gescheidenheid van "Vader" en "Zoon" tijdelijk; het staat op het punt te veranderen.

Om een bredere context te krijgen, zijn hier enkele andere plaatsen in het Nieuwe Testament waar de uitdrukking "in Mijn naam" voorkomt. Mattheüs, Marcus en Lucas vertellen allen het verhaal van de uitspraak van de Heer dat wij kleine kinderen moeten ontvangen "in Mijn naam". In twee van deze passages zijn er hints van zowel afgescheidenheid als eenheid.

"Wie zo'n klein kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij, maar wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, doet struikelen, die kan beter een grote molensteen om zijn hals hangen en in de diepte van de zee verzinken. (Mattheüs 18:5-6)

"Wie zo'n klein kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft." (Marcus 9:37)

Jezus, die de redenering hunner harten bemerkte, nam een klein kind, zette het aan zijne zijde en zeide tot hen: Wie dit kleine kind ontvangt in mijnen naam, ontvangt Mij. Wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft. Want wie onder u allen de minste is, deze zal groot zijn." (Lucas 9:47-48)

In dit verhaal wordt ons duidelijk verteld dat we de onschuld moeten beschermen. Er is nog steeds een toespeling op afgescheidenheid, hoewel -- "hem die mij gezonden heeft", maar hier is hoe we dit kunnen zien: We kunnen "kleine kinderen" ontvangen in de naam van de Heer. Kleine kinderen symboliseren hier onschuld. Ze zijn bereid om door de Heer geleid te worden. Als wij, als volwassenen, ook die openheid voor de leiding van de Heer cultiveren, dan kunnen wij de Goddelijke Waarheid ontvangen. Met ware ideeën die onze geest vormen, kunnen we ook Goddelijke Liefde ontvangen.

In twee andere passages in het Nieuwe Testament geeft het doen van iets in de naam van de Heer kracht, en hier is er geen sprake van afgescheidenheid:

Johannes zei tot Hem: "Meester, wij zagen iemand die ons niet volgt, demonen uitdrijven in uw naam; en wij verboden het hem, omdat hij ons niet volgt." Maar Jezus zeide: Verbied hem niet, want er is niemand, die in mijn naam een machtig werk zal doen, en in staat zal zijn snel kwaad van mij te spreken. Want wie niet tegen ons is, staat aan onze kant. Want wie u in mijn naam een beker water te drinken zal geven, omdat gij van Christus zijt, voorwaar, ik zeg u, hij zal zijn loon geenszins verliezen." (Marcus 9:38-41)

"Deze tekenen zullen hen, die geloven, vergezellen: in mijn naam zullen zij demonen uitdrijven; zij zullen met nieuwe talen spreken; zij zullen slangen opnemen; en indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins deren; zij zullen zieken de handen opleggen, en zij zullen genezen." (Marcus 16:17-18)

Tenslotte is er nog een passage uit het Nieuwe Testament die van toepassing is. Nogmaals, hier is er geen hint van afgescheidenheid:

"Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in het midden van hen." (Mattheüs 18:20)

In Hemelse Verborgenheden 2921, Er is een interessante discussie over de namen van de Heer. Verschillende namen die in het Woord gebruikt worden hebben verschillende symbolische betekenissen. Op één plaats in deze tekst staat: "Na de opstanding noemden de discipelen Hem altijd Heer. U kunt dit zien in Johannes 20:2, 13, 15, 18, 20, 25; 21:7, 12, 15-17, 20; Marcus 16:19-20. En in Johannes 20:28, Thomas zegt: "Mijn Heer en mijn God."

Terugkerend naar het Oude Testament, vinden we de "in mijn naam" zin daar ook, maar niet zo vaak.

In Deuteronomium, zegt Jehovah dit:

"Het zal gebeuren, dat wie niet wil luisteren naar mijn woorden, die hij in mijn naam zal spreken, Ik het van hem zal eisen." (Deuteronomium 18:19-20)

In Psalmen, vinden we dit voorbeeld:

Maar mijn trouw en mijn goedertierenheid zullen bij hem zijn. In mijn naam zal zijn hoorn verheven worden. (Psalm 89:24)

Als u echter zoekt op de uitdrukking "de naam van Jehovah" in het Woord, krijgt u 86 resultaten uit de American Standard Version, alle in het Oude Testament. Veelgebruikte uitdrukkingen zijn "de naam van Jehovah aanroepen", of "bedienen in de naam van Jehovah". Nogmaals, in het Woord betekent iemands naam zijn werkelijke geestelijke hoedanigheid, of aard. De naam van God is heel duidelijk belangrijk: "Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken". Godslastering is zeer slecht. Valse profetie in de naam van Jehovah is zeer slecht.

Laten we teruggaan naar de beginvraag: wat bedoelt Jezus als hij ons zegt te vragen "in zijn naam"?

Het betekent niet dat we een persoon vragen om voor ons te bemiddelen bij een andere persoon, die misschien een beetje harder is. Het betekent helemaal niet dat er twee mensen zijn. Het betekent echt dat we de Heer om hulp vragen door Zijn ware geestelijke kwaliteit te erkennen. Jezus is "het Woord". Hij is Goddelijke Waarheid, bewogen door liefde. Iets vragen in Zijn naam is de Heer benaderen vanuit een perspectief dat de waarheid zoekt, en dat zowel wijs als liefdevol is.

Le texte de la Bible

 

Marcus 15

Étudier

   

1 En terstond, des morgens vroeg, hielden de overpriesters te zamen raad, met de ouderlingen en Schriftgeleerden, en den gehelen raad, en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen, en gaven Hem aan Pilatus over.

2 En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het.

3 En de overpriesters beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.

4 En Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie, hoe vele zaken zij tegen U getuigen!

5 En Jezus heeft niet meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde.

6 En op het feest liet hij hun een gevangene los, wien zij ook begeerden.

7 En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.

8 En de schare riep uit, en begon te begeren, dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan had.

9 En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden loslate?

10 (Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.)

11 Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten.

12 En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?

13 En zij riepen wederom: Kruis Hem.

14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem!

15 Pilatus nu, willende der schare genoeg doen, heeft hun Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden.

16 En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, en riepen de ganse bende samen;

17 En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;

18 En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!

19 En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieen, aanbaden Hem.

20 En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af, en deden Hem Zijn eigen klederen aan, en leidden Hem uit, om Hem te kruisigen.

21 En zij dwongen een Simon van Cyrene, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg.

22 En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats.

23 En zij gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.

24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.

25 En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.

26 En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: De KONING DER JODEN.

27 En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter zijde, en een aan Zijn linker zijde.

28 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.

29 En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,

30 Behoud Uzelven, en kom af van het kruis.

31 En insgelijks ook de overpriesters, met de schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; Zichzelven kan Hij niet verlossen.

32 De Christus, de Koning Israels, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem.

33 En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.

34 En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

35 En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept Elias.

36 En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af te nemen.

37 En Jezus, een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.

38 En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeen, van boven tot beneden.

39 En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon!

40 En er waren ook vrouwen, van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus, den kleine, en van Joses, en Salome;

41 Welke ook, toen Hij in Galilea was, Hem waren gevolgd, en Hem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren.

42 En als het nu avond was geworden, dewijl het de voorbereiding was, welke is de voorsabbat;

43 Kwam Jozef, die van Arimathea was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.

44 En Pilatus verwonderde zich, dat Hij alrede gestorven was; en den hoofdman over honderd tot zich geroepen hebbende, vraagde hem, of Hij lang gestorven was.

45 En als hij het van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam.

46 En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en legde Hem in een graf, hetwelk uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs.

47 En Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Joses, aanschouwden, waar Hij gelegd werd.