Le texte de la Bible

 

Hosea 1

Étudier

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel.

2 Het begin van het woord des HEEREN door Hosea. De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE.

3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde hem een zoon.

4 En de HEERE zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreel, want nog een weinig tijds, zo zal Ik de bloedschulden van Jizreel bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israel doen ophouden.

5 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Israels boog verbreken zal, in het dal van Jizreel.

6 En zij ontving wederom, en baarde een dochter; en Hij zeide tot hem: Noem haar naam Lo-Ruchama; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israels, maar Ik zal ze zekerlijk wegvoeren.

7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en zal ze verlossen door den HEERE, hun God, en Ik zal ze niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden noch door ruiteren.

8 Als zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon.

9 En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn.

10 Nochtans zal het getal der kinderen Israels zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.

11 En de kinderen van Juda, en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden, en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreel zal groot zijn. [ (Hosea 1:12) Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama. ]

Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #41

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

41. Al wat tot het eigene van de mens behoort, heeft geen leven in zichzelf, en wanneer het zich zichtbaar vertoont, verschijnt het harde, als benig en zwart; maar alles wat van de Heer komt heeft het leven. Het geestelijke en het hemelse is daarin en wanneer het zich zichtbaar vertoont, verschijnt het als levende menselijkheid. En wat misschien ongelooflijk schijnt, maar toch de volste waarheid is; elk minste woord, elk minste denkbeeld en zelfs elk minste deeltje van het overdenken van een engel-geest leeft, en in de kleinste bijzonderheden daarvan is een neiging, die van de Heer, Die het leven Zelf is, uitgaat. Vandaar dat alles wat van de Heer komt, het leven in zich heeft, omdat het geloof in Hem bevat. En hier wordt dit aangeduid met levende ziel. Zij hebben ook een soort van lichaam dat hier wordt aangeduid met zich bewegen of kruipen. Deze dingen zijn tot dusverre nog wel verborgenheden voor de mens, maar worden hier alleen vermeld, omdat er sprake is van de levende en zich bewegende ziel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl