Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8918

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

8918. En zij stonden van verre; dat dit betekent van de innerlijke dingen verwijderd zijn, staat vast uit de betekenis van ‘van verre staan’, dus verwijderd zijn, hier van de innerlijke dingen, omdat het ver van de berg Sinaï is, waarmee de hemel en het Goddelijke daar wordt aangeduid, nr. 8805; of men zegt verwijderd van het Goddelijke, dan wel van de hemel of van de innerlijke dingen, dat is hetzelfde, want de hemel is in de innerlijke dingen; het innerlijk immers van de mens is in het licht van de hemel en het uiterlijke in het licht van de wereld, of wat hetzelfde is, de ziel of de geest van de mens is in de hemel, maar het lichaam in de wereld.

De hemel is het Goddelijke nader dan de wereld, omdat daar het Goddelijke van de Heer regeert en het al in alle dingen is.

Wat verder de betekenis van ‘van verre’ betekent, moet men weten dat het verre in de geestelijke zin niet de ruimte tot object heeft, maar het Goddelijke, dus het goede en het ware; de afstand van het eigenlijke goede zelf, dat uit het Goddelijke voortgaat, maakt de schijnbaarheden van afstand in de hemel; daar verschijnen de gezelschappen van de engelen onderscheiden, ja zelfs van elkaar afgelegen, maar dit denkbeeldige van ruimte komt van de afstand van het goede en het ware, die uit het Goddelijke van de Heer zijn, zoals gezegd.

Dit kan niet anders als een paradox worden gezien, ja zelfs als het ware ongerijmd voor velen in de wereld; de oorzaak hiervan is dat de gedachten en ideeën hierover bij de mens zijn gebaseerd op ruimte en tijd en wel dermate dat de mens zonder die daarover niet kan denken, indien men dus tijd en ruimte abstraheert van het denken van de mens, dan bemerkt hij nauwelijks iets; niettemin denken de engelen in de hemel geheel en al zonder idee van tijd en ruimte en zo volledig dat hun gedachten het denken van de mens in inzicht en wijsheid duizenden malen, ja tienduizenden malen overtreffen; en wat wonderlijk is, indien bij hen een idee vanuit tijd en ruimte opkomt, dan komt terstond schaduw en donkerheid over hun gemoed, omdat zij dan uit het licht van de hemel in het schijnsel van de natuur vallen, dat voor hen donkerheid is.

Dat er geen ruimten en tijden in het andere leven zijn, maar staten, of dat de schijnbaarheden ervan zijn uit de afwisselingen van de staat ten aanzien van het goede en het ware, zie de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 3404, 4321, 4882, 5605, 7381.

Daaruit nu blijkt wat staan van verre in de geestelijke zin betekent, namelijk van de hemel waar het Goddelijke is, verwijderd zijn; hier het van de innerlijke dingen verwijderd zijn, omdat zoals eerder is gezegd, deze natie die toen veraf van de berg Sinaï stond, allerverst van de innerlijke dingen was verwijderd.; deze natie was immers alleen in de uiterlijkheden en stelde daarin het al van de Goddelijke eredienst.

Het was aan deze natie ook toegestaan, omdat zij zo de hemelse en de Goddelijke dingen konden uitbeelden, want om uit te beelden wordt er een uiterlijk of uitwendig iets vereist en dit is eveneens mogelijk zonder innerlijke, nrs. 3147, 3670, 4208, 4281, 4288, 4307, 8588.

De verte betekent van het goede en het ware, die uit het Goddelijke zijn, verwijderd zijn, dus van het innerlijke, ook in de volgende plaatsen, bij Lukas: ‘De rijke in de hel, zijn ogen opheffende, zag Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. Abraham zei tot hem: Tussen ons en ulieden is een ontzaglijke kloof gevestigd, zodat degenen die van hier tot u willen opklimmen, niet kunnen, noch ook die daar zijn, tot ons kunnen overgaan’, (Lucas 16:23,26); onder Abraham wordt niet Abraham verstaan, want hem kent men in de hemel niet, maar in de hoogste zin de Heer en in de betrekkelijke zin degenen in de hemel die in het goede van de liefde tot en van het geloof in de Heer zijn, nrs. 1834, 1876, 1965, 1989, 2011, 3245, 3305, 6098, 6185, 6276, 6894.

Van hen die in de hel zijn, wordt gezegd dat zij van verre degenen zien die in de hemel zijn, omdat zij in een staat zijn die het verst is verwijderd van het goede en het ware; de ontzaglijke kloof tussen hen is het verwijderd zijn zelf van het goede, wat ook de schijn geeft van een tussenliggende kloof.

Degenen die denken uit de voorstelling van ruimte, zoals alle mensen in de wereld doen, doorvatten het niet anders dan dat de hel ver van de mens afstaat en eveneens de hemel; maar het is hiermee anders gesteld; de hel en de hemel zijn nabij de mens, ja zelfs in de mens: de hel in de boze mens en de hemel in de goede mens; eenieder komt ook na de dood in die hel of in die hemel waarin hij in de wereld is geweest; maar dan wordt de staat veranderd; de hel die in de wereld niet werd doorvat, wordt dan doorvatbaar en de hemel die ook niet in de wereld werd doorvat, wordt ook doorvatbaar; de hemel vol van alle gelukzaligheid en de hel vol van rampzaligheid.

Dat de hemel binnenin ons is leert de Heer bij Lukas: ‘Het koninkrijk Gods is binnen ulieden’, (Lucas 17:21).

Bij Jesaja: ‘Zij zijn komende uit verre lande, van het uiteinde der hemelen’, (Jesaja 13:5; Jeremia 5:15).

Bij dezelfde: ‘Hoort, gij verren, wat Ik gedaan heb en bekent, gij nabijen, Mijn kracht’, (Jesaja 33:13).

Bij dezelfde: ‘Ik zal tot het noorden zeggen: Geef; en tot het zuiden: Verhinder niet; breng Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het uiteinde der aarde; leid uit het blinde volk dat ogen heeft en de doven die oren hebben’, (Jesaja 43:6,8; 49:12).

Bij dezelfde: ‘Let op Mij, gij eilanden, luistert, gij volken van verre’, (Jesaja 49:1; Jeremia 31:10).

Bij Jeremia: ‘De stem des geroeps van de dochter van Mijn volk uit verren lande: Is Jehovah dan niet in Zion; is haar Koning niet in haar’, (Jeremia 8:19).

Bij dezelfde: ‘Jehovah, Gij hebt ze geplant en zij zijn ook geworteld; maar Gij zijt nabij in hun mond, maar verre van hun nieren’, (Jeremia 12:2).

Bij dezelfde: ‘Ben Ik een God van nabij en niet een God van verre’, (Jeremia 23:23).

In al deze plaatsen betekent de verte, van het goede verwijderd zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7381

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

7381. Zeg tot Aharon; dat dit de invloeiing van de innerlijke Wet in de uiterlijke Wet betekent, staat vast uit de uitbeelding van Mozes, namelijk de Goddelijke Wet, nrs. 6723, 6752; en uit de uitbeelding van Aharon, namelijk de leer van het goede en het ware, nrs. 6998, 7089; de leer van het goede en het ware die Aharon uitbeeldt, is niets anders dan de uiterlijke wet die ontstaat vanuit de innerlijke Wet, dat wil zeggen, door de innerlijke Wet uit het Goddelijke; en uit de betekenis van zeggen, namelijk de invloeiing, nrs. 6152, 6291, 7291.

Dat zeggen hier de invloeiing is, komt omdat Mozes tot Aharon zou zeggen en Mozes is de innerlijke Wet en Aharon de uiterlijke, en de invloeiing uit het Goddelijke vindt plaats door het innerlijke in het uiterlijke.

De innerlijke Wet is het Goddelijk Ware zelf, zodanig als het in de hemel is en de uiterlijke Wet is het Goddelijk Ware zodanig als het op aarde is; zo is dus de innerlijke Wet het aan de engelen aangepaste Ware en de uiterlijke Wet het aan de mens aangepaste Ware.

Omdat de innerlijke Wet, die Mozes uitbeeldt, het Ware is dat aan de engelen is aangepast en de uiterlijke Wet die Aharon uitbeeldt, het aan de mens aangepaste Ware is, mag daarover hier iets worden gezegd.

Het Ware dat aan de engelen is aangepast is voor het grootste deel voor de mens onbegrijpelijk; dit staat hieruit vast, dat in de hemel zulke dingen worden gezien en gezegd die geen oog ooit had gezien, noch een oor ooit gehoord; de oorzaak ervan is dat wat bij de engelen wordt gezegd, geestelijk is en dit is onttrokken aan de natuurlijke zaken, dus verwijderd van de ideeën en de woorden van de menselijke spraak.

De mens immers had zijn ideeën gevormd vanuit de natuurlijke dingen en wel in de grovere natuur, dat wil zeggen uit die dingen die hij in de wereld en op aarde had gezien en met de zinnen aangeraakt en die zaken zijn stoffelijk.

De ideeën van de innerlijke gedachte bij de mens vinden, hoewel zij boven de stoffelijke dingen zijn, toch in de stof haar grens en daar waar zij haar grens vinden, schijnen zij te zijn; vandaar doorvat hij wat hij denkt.

Daaruit blijkt, hoe het gesteld is met het ware van het geloof en hoedanig het is dat wat in de gedachte van de mens valt en dat de uiterlijke Wet wordt genoemd en door Aharon wordt uitgebeeld.

Dit wordt met een voorbeeld toegelicht: de mens kan geenszins denken zonder een idee van ruimte en tijd; deze idee kleeft vrijwel aan alles afzonderlijk wat de mens denkt.

Indien de idee uit ruimte en tijd aan de mens werd ontnomen, zou hij niet weten wat hij denkt en nauwelijks of hij wel denkt.

Daarentegen hebben de ideeën van de engelen niets van ruimte en tijd in zich, maar in de plaats ervan zijn er staten; de oorzaak ervan is dat de natuurlijke wereld zich van de geestelijke wereld onderscheidt door ruimte en tijd.

Dat ruimte en tijd in de natuurlijke wereld is en daarvoor in de plaats staten zijn in de geestelijke wereld, komt omdat in de natuurlijke wereld de zon door schijnbare omwentelingen dagen en jaren schijnt te maken en dagen schijnt te onderscheiden in vier tijden: nacht, morgen, middag en avond; en de jaren eveneens in vier tijden: winter, lente, zomer en herfst; en dit eveneens door variaties van licht en schaduw en ook van warmte en koude; vandaar de ideeën van tijd en van de variaties ervan.

De ideeën van ruimte ontstaan uit het meten door tijden en daarom is daar waar het ene is ook het andere.

Maar in de geestelijke wereld maakt de Zon van de hemel, waarvandaan het geestelijk licht en de geestelijke warmte is, geen ronddraaiingen en rondwentelingen en brengt vandaar geen ideeën van ruimte en tijd aan.

Het Licht dat uit die Zon is, is het Goddelijk Ware en de warmte uit die Zon is het Goddelijk Goede; vandaar ontstaan de ideeën van de staten bij de engelen: staten van inzicht en geloof uit het Goddelijk Ware en staten van wijsheid en liefde uit het Goddelijk Goede.

Het zijn variaties van deze staten bij de engelen, waarmee in de wereld de staten van licht en schaduw en ook van warmte en koude, overeenstemmen, die van de zon zijn wanneer die de tijden maakt en de ruimten meet.

Uit dit voorbeeld kan enigszins vaststaan, van welke aard het innerlijk ware of het ware dat aan de engelen is aangepast is, dat de innerlijke Wet wordt genoemd; en van welke aard het uiterlijk ware is of het aan de mens aangepaste ware, dat de uiterlijke Wet wordt genoemd; en verder waar het vandaan is; dat de onderwerpen waar de engelen onderling over spreken onbegrijpelijk zijn voor de mens en eveneens onuitsprekelijk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl