Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5045

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

5045. In de hand van Jozef alle gebondenen die in het huis der gevangenis waren; dat dit betekent uit Hem over alle valse dingen, namelijk het in de staat van de verzoekingen leidende ware, staat vast uit de betekenis van in Jozefs hand geven, namelijk in zijn vermogen; de hand immers is het vermogen, nr. 5008, dus dat het uit Hem is; uit Hem immers geschiedt wat uit Zijn vermogen is; onder Jozef wordt in de innerlijke zin de Heer verstaan, zoals eerder meermalen is getoond; en uit de betekenis van de gebondenen in het huis der gevangenis, te weten de valse dingen, nrs. 5037, 5038; dus wordt met: De vorst van het huis der gevangenis gaf in de hand van Jozef alle gebondenen die in het huis der gevangenis waren, aangeduid, het uit Hem in de staat der verzoekingen over alle valse dingen leidende ware, dat wil zeggen, dat uit Hem het ware waardoor Hij de valse dingen in de staat der verzoekingen leidde. Hier en in wat volgt tot aan het einde van dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin over de Heer gehandeld, namelijk dat Hij uit eigen macht in de staat der verzoekingen de hellen heeft onderjukt, dat wil zeggen, overwonnen, welke hellen in de boze en de valse dingen waren, die aanhoudend boze en valse dingen aan het menselijk geslacht ingoten; dat de Heer ze uit eigen macht heeft overwonnen en onderjukt en dat Hij zo het Menselijke in Zich heeft verheerlijkt of Goddelijk gemaakt, zie de nrs. 1616, 1749, 1755, 1813, 1904, 1914, 1921, 1935, 2025, 2026, 2083, 2159, 2574, 2786, 2795, 3036, 3381, 3382, 4075, 4286, 5005;

dit staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals ook uit dit bij Johannes:

‘Ik leg Mijn ziel af, opdat Ik haar wederom neme; niemand neemt haar van Mij af, maar Ik leg haar van Mij Zelf af; Ik heb het vermogen, haar wederom te nemen’, (Johannes 10:17, 18);

dat het kruislijden het laatste van de verzoekingen was, waardoor Hij het Menselijke in Zich ten volle heeft verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt, blijkt eveneens uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals ook bij, (Johannes 13:31, 32; 17:1, 5; Lukas 24:26).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9146

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

9146. Of het staande gewas of het veld; dat dit betekent het ware en het goede van het geloof in de ontvangenis, staat vast uit de betekenis van het gewas, namelijk het ware van het geloof, waarover hierna; en uit de betekenis van het veld, dus de Kerk ten aanzien van het goede, dus het goede van de Kerk, nr. 9139.

Dat het gewas het ware van het geloof is, komt omdat de dingen die van het gewas zijn, zoals de tarwe en de gerst en daaruit het brood, de goedheden van de Kerk betekenen, nrs. 3941, 7602.

De goedheden van de Kerk, zijn de dingen die van de liefde jegens de naaste en van de liefde tot de Heer zijn; deze goedheden zijn het Zijn en de Ziel van het geloof, want krachtens die is het geloof, het geloof en leeft.

Dat het staande gewas het ware van het geloof in de ontvangenis is, komt omdat het nog niet tot hopen is verzameld, noch ingedragen in de schuren; daarom is het gewas wanneer het staat of nog in het geboren worden is, het ware van het geloof in de ontvangenis.

Het eendere wordt met het staande gewas aangeduid bij Hosea: ‘Zij, Israël, hebben een koning gemaakt en niet door Mij; vorsten hebben zij gemaakt en Ik heb het niet gekend; hun zilver en hun goud hebben zij gemaakt tot afgoden; omdat zij wind zaaien, zullen zij een wervelwind oogsten; het staande gewas niet voor hen; het uitspruitsel zal geen meel maken; indien het bij geval zal gemaakt hebben, vreemden zullen het verslinden’, (Hosea 8:4,7); daar wordt gehandeld over de ware en de goede dingen van het geloof van de Kerk, dat is verstrooid door ijdele en valse dingen.

Dat daarover wordt gehandeld, blijkt uit de reeks van de dingen, maar wat daarvan wordt gezegd, blijkt uit de innerlijke zin; in deze zin immers wordt onder de koning het ware van het geloof van de Kerk in een samenvatting verstaan, nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044, 6148; onder de vorsten de belangrijkste of eerste waarheden, nrs. 1482, 2089, 5044; daaruit blijkt, wat daaronder wordt verstaan dat zij, Israël, een koning hebben gemaakt en niet door Mij, vorsten hebben gemaakt en Ik heb het niet gekend; Israël immers is de Kerk, nrs. 4286, 6426, 6637.

Met het zilver wordt daar het ware van het goede aangeduid en in de tegengestelde zin het valse van het boze, nrs. 1551, 2954, 5658, 6112, 6914, 6917, 8932; met het goud het goede en in de tegengestelde zin het boze, nrs. 113, 1551, 1552, 5658, 6914, 6917, 8932; met de afgoden de eredienst vanuit de valse en boze dingen, nr. 8941; daaruit blijkt wat daarmee wordt aangeduid dat zij met hun zilver en hun goud afgoden hebben gemaakt; met de wind die zij zaaien, worden de zinledige dingen aangeduid; met de wervelwind die zij oogsten, de woeling daardoor in de Kerk; met het staande gewas niet voor hen, het ware van het geloof in de ontvangenis; met het uitspruitsel dat geen meel zal maken, de onvruchtbaarheid; met de vreemden die het zullen verslinden, worden aangeduid de valsheden die het zullen verteren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4447

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

4447. Hemor sprak met hen, door te zeggen; dat dit het goede van de Kerk bij de Ouden betekent, staat vast uit de uitbeelding van Hemor, namelijk uit de Ouden, nr. 4431, namelijk het goede van de Kerk uit hen, want het goede van de Kerk is de vader en het ware daaruit, dat hier Sichem is, is de zoon; vandaar ook wordt met de vader in het Woord het goede aangeduid en met de zoon het ware. Hier wordt gezegd het goede van de Kerk bij de Ouden, niet echter het goede van de Oude Kerk; de oorzaak hiervan is dat onder de Kerk bij de Ouden de Kerk wordt verstaan die was afgeleid van de Oudste Kerk, die vóór de vloed was; en onder de Oude Kerk wordt de Kerk verstaan die na de vloed was; over die beide Kerken is in wat voorafgaat enige malen gehandeld en het werd getoond dat de Oudste Kerk, die vóór de vloed was, hemels was, maar de Oude Kerk, die na de vloed was, geestelijk was; over het verschil tussen beide is ook vaak eerder gehandeld. De overblijfselen van de Oudste Kerk, die hemels was, waren nog in het land Kanaän en daar vooral bij degenen die Hethieten en Hevieten werden genoemd. Dat zij niet ergens anders waren, kwam omdat de Oudste Kerk, die Mens of Adam werd genoemd, nrs. 478, 479, in het land Kanaän was geweest; en dus was daar de tuin van Eden, waarmee daar het inzicht en de wijsheid van de mensen van die Kerk werd aangeduid, nrs. 100, 1588;

en met de bomen daar, hun doorvatting, nrs. 103, 2163, 2722, 2972;

en omdat het inzicht en de wijsheid met die tuin of dat paradijs werd aangeduid, wordt ook de Kerk zelf daaronder verstaan en omdat de Kerk daaronder wordt verstaan, wordt het ook de hemel en omdat de hemel daaronder wordt verstaan, wordt ook in de hoogste zin de Heer daaronder verstaan; vandaar komt het dat het land Kanaän eveneens in de hoogste zin de Heer betekent, in de betrekkelijke zin de hemel en eveneens de Kerk en in de afzonderlijke zin de mens van de Kerk, nrs. 1413, 1437, 1607, 3038, 3481, 3705;

en vandaar komt het eveneens dat het land [of de aarde], wanneer het zonder meer in het Woord wordt vermeld, iets eenders betekent, nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1413, 1607, 3355;

en dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde de nieuwe Kerk is ten aanzien van haar innerlijke en haar uiterlijke, nrs. 1733, 1850, 2117, 2118, 3355.

Dat de Oudste Kerk in het land Kanaän is geweest, zie nr. 567;

en dat vandaar de uitbeeldende dingen van de plaatsen daar afkomstig zijn en dat daarom aan Abram werd bevolen om daarheen te gaan en verder dat dit land aan zijn nakomelingen uit Jakob werd gegeven, opdat de uitbeeldende dingen van de plaatsen volgens welke het Woord zou worden geschreven werden aangegeven, werden aangehouden, nr. 3686 en dat daarom alle plaatsen daar, en verder ook de bergen en rivieren en alle grenzen rondom, uitbeeldend zijn geworden, nrs. 1585, 1866, 4240. Uit deze dingen blijkt wat hier onder de Kerk bij de Ouden wordt verstaan, namelijk de overblijfselen uit de Oudste Kerk, en omdat die bij de Hethieten en de Hevieten waren, hebben daarom eveneens Abraham, Izaäk en Jakob, met hun echtgenoten een begraafplaats bij de Hethieten in hun land verkregen, (Genesis 23:1; 49:29-32; 50:13;

en Jozef bij de Hevieten, (Jozua 24:32). De overblijfselen van die Kerk beeldde Hemor, de vader van Sichem uit en daarom wordt met hem het goede van de Kerk bij de Ouden aangeduid en dus de oorsprong van het innerlijk ware vanuit de Goddelijke stam, nr. 4399. Wat het onderscheid is tussen de Oudste Kerk, die vóór de vloed was en tussen de Oude Kerk die na de vloed was, zie de nrs. 597, 607, 608, 640, 641, 765, 784, 895, 920, 1114-1128, 1238, 1327, 2896, 2897.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl