2373. Dat de woorden ‘nu zullen wij u meer kwaads doen dan hun’ betekenen, dat zij het goede van de naastenliefde meer zouden verwerpen dan het Goddelijk Menselijke van de Heer en Uitgaand Heilige, kan blijken uit de betekenis van Loth, namelijk het goede van de naastenliefde, want Loth beeldt hen uit die in het goede van de naastenliefde zijn, nrs. 2324, 2351, 2371;
en uit de betekenis van de Mannen of van de engelen, namelijk de Heer naar het Goddelijk Menselijke en Uitgaand Heilige, waarover hiervoor; hieruit blijkt duidelijk dat ‘u meer kwaads doen dan hun’ die betekenis heeft. Dat zij die binnen de Kerk in het boze zijn, in meerdere mate de naastenliefde verwerpen dan dat zij de Heer loochenen, komt omdat zij zo hun begeerten kunnen begunstigen door een soort van godsdienstigheid en een uiterlijke eredienst hebben zonder innerlijke, dat wil zeggen, een eredienst van de mond en niet van het hart en hoe goddelijker en heiliger zij deze eredienst maken, des te groter is hun waardigheid en winst, behalve nog tal van andere redenen, die verborgen, maar toch duidelijk zichtbaar zijn. Het is echter met deze zaak zo gesteld, dat wie het een verwerpt, namelijk in de leer en tevens in het leven, ook het andere verwerpt; zo hij het niet durft met de mond doet hij het toch in zijn hart, hetgeen ook in de letterlijke zin is uitgedrukt door de woorden ‘dat zij toetraden om de ingang open te breken’, waarmee wordt aangeduid, dat zij zelfs tot de poging kwamen om beide te vernietigen; maar ook hetgeen deze poging belet in daden uit te breken is niet verborgen.