Hemel en Hel # 577

Por Emanuel Swedenborg

Estudar Esta Passagem

  
/ 603  
  

577. In dezelfde graad als wijsheid en verstand bij de engelen is, is ook kwaadheid en sluwheid hij de helse geesten. Want de zaak is gelijksoortig omdat de geest van de mens, van het lichaam losgemaakt zijnde, in zijn goed of in zijn kwaad is; een engelgeest in zijn goed en een helse geest in zijn kwaad; want elke geest is zijn goed of zijn kwaad, omdat hij in zijn liefde is, zoals inmiddels dikwijls gezegd en aangetoond is. Daarom denkt, wil, spreekt en handelt een helse geest uit zijn kwaad, evenzo een engelgeest uit zijn goed; en denken, willen, spreken en handelen uit dit kwaad, is dit doen uit alle dingen die in het kwaad zijn. Anders was het toen hij nog in het lichaam leefde; toen was het kwaad van de menselijke geest in banden die elke mens binden door de wet, door hoop op rijkdom, door eer, door de goede naam en vrees om die te verliezen. Daarom kon het kwaad van zijn geest toen niet uitbarsten en openbaren wat het in zichzelf was. Bovendien was toen het kwaad van de menselijke geest omhuld en gewikkeld in uiterlijke rechtschapenheid, oprechtheid, rechtvaardigheid en liefde voor het ware en goede, die zulke mensen ter wille van de wereld in de mond voerden en veinsden. Onder deze huichelarijen lag het kwaad zo verborgen en in het duister, dat hij ternauwernood wist dat in zijn geest zoveel kwaadheid en sluwheid was; dus dat hij in zichzelf zulk een duivel is als hij na de dood wordt, wanneer zijn geest in zichzelf komt en in zijn eigen natuur. Dan openbaart zich zulk een kwaadheid dat het alle geloof te boven gaat. Er zijn duizenden dingen die uit het kwaad zelf uitbarsten en daaronder zijn er ook die niet met woorden van enige taal uitgedrukt kunnen worden. Door veel ervaring is het mij gegeven te weten en ook te ondervinden hoedanig hun natuur is. Want door de Heer is het mij gegeven met mijn geest in de geestelijke en tegelijk met mijn lichaam in de natuurlijke wereld te zijn. Dit kan ik getuigen: dat hun kwaadheid zó groot is, dat ik nauwelijks één van de duizenden dingen beschrijven kan; en ook dat indien de Heer de mens niet beschermde, hij nooit uit de hel zou kunnen worden genomen, want bij ieder mens zijn zowel geesten uit de hel als engelen uit de hemel (zie nr. 292-293). n de Heer kan de mens niet beschermen, tenzij hij het Goddelijke erkent en een leven van geloof en liefde leidt, want anders wendt hij zich van de Heer af, keert zich tot helse geesten en wordt zodoende, voor zover zijn geest betreft, met een gelijksoortige kwaadheid vervuld. Toch wordt de mens voortdurend door de Heer weggeleid van de boosheden die hij zich door de gemeenschap met die geesten aandoet en die hij als het ware tot zich trekt, zoniet door innerlijke banden van het geweten, die hij niet ontvangt als hij het Goddelijke ontkent, dan toch door uitwendige banden, die, zoals juist gezegd is, zijn: de vrees voor de wet en haar straffen, voor het verlies van rijkdom, van eer en van goede naam. Zo'n mens kan weliswaar weggeleid worden van boosheden door het genoegen van zijn liefde en door de vrees voor het verlies ervan, maar hij kan niet in geestelijke goedheden gebracht worden, want zover als hij daarin gebracht wordt, bedenkt hij ook list en bedrog, doordat hij het goede, oprechte en rechtvaardige huichelt en liegt, met het doel om te overreden en zo te bedriegen. Deze sluwheid voegt zich bij het kwaad van zijn geest, vormt het en maakt het tot kwaad, zoals het naar zijn natuur is.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.