बाइबल

 

Exodus 23

पढाई करना

   

1 Gij zult geen vals gerucht opnemen; en stelt uw hand niet bij den goddeloze, om een getuige tot geweld te zijn.

2 Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen.

3 Ook zult gij den geringe niet voortrekken en zijn twistige zaak.

4 Wanneer gij uw vijands os, of zijn dwalenden ezel, ontmoet, gij zult hem denzelven ganselijk wederbrengen.

5 Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het uwe te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten.

6 Gij zult het recht uws armen niet buigen in zijn twistige zaak.

7 Zijt verre van valse zaken; en den onschuldige en gerechtige zult gij niet doden; want Ik zal de goddeloze niet rechtvaardigen.

8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden, en het verkeert de zaak der rechtvaardigen.

9 Gij zult ook den vreemdeling niet onderdrukken; want gij kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland.

10 Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en deszelfs inkomst verzamelen;

11 Maar in het zevende zult gij het rusten en stil liggen laten, dat de armen uws volks mogen eten, en het overige daarvan de beesten des velds eten mogen; alzo zult gij ook doen met uw wijngaard, en met uw olijfbomen.

12 Zes dagen zult gij uw werken doen; maar op den zevenden dag zult gij rusten; opdat uw os en uw ezel ruste, en dat de zoon uwer dienstmaagd en de vreemdeling adem scheppe.

13 In alles, wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden!

14 Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden.

15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb), ter bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen.

16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling, op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben.

17 Drie malen des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren Heeren verschijnen.

18 Gij zult het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren; ook zal het vette Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten.

19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder.

20 Ziet, Ik zende een Engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb.

21 Hoedt u voor Zijn aangezicht, en weest Zijner stem gehoorzaam, en verbittert Hem niet; want Hij zal ulieder overtredingen niet vergeven; want Mijn Naam is in het binnenste van Hem.

22 Maar zo gij Zijner stem naarstiglijk gehoorzaamt, en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand, en uwer wederpartijders wederpartij zijn.

23 Want Mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan, en Hij zal u inbrengen tot de Amorieten, en Hethieten, en Ferezieten, en Kanaanieten, Hevieten, en Jebusieten; en Ik zal hen verdelgen.

24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken, en hun opgerichte beelden ganselijk vermorzelen.

25 En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren.

26 Er zal geen misdrachtige, noch onvruchtbare in uw land zijn; Ik zal het getal uwer dagen vervullen.

27 Ik zal Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, en al het volk, tot hetwelk gij komt, versaagd maken; en Ik zal maken, dat al uw vijanden u den nek toekeren.

28 Ik zal ook horzelen voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht uitstoten de Hevieten, de Kanaanieten en de Hethieten.

29 Ik zal hen in een jaar van uw aangezicht niet uitstoten, opdat het land niet woest worde, en het wild gedierte boven u niet vermenigvuldigd worde.

30 Ik zal hen allengskens van uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft.

31 En Ik zal uw landpalen zetten van de zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in uw hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht uitstoot.

32 Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken.

33 Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker tot een valstrik zijn.

   

स्वीडनबॉर्ग के कार्यों से

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9348

इस मार्ग का अध्ययन करें

  
/ 10837  
  

9348. Omdat het u zal zijn tot een strik; dat dit betekent vanwege de verlokking en het bedrog van de boosheden, staat vast uit de betekenis van de strik, wanneer het boosheden betreft, dus de verlokking en het bedrog.

Dat boze dingen verlokken en bedriegen, komt daardoor dat alle dingen ontspringen aan de liefden van zich en van de wereld, nr. 9335; en de liefden van zich en van de wereld de mens worden meegeboren en de mens daaruit het verkwikkelijke van zijn leven vanaf het allereerste begin na zijn geboorte voelt, ja zelfs daaruit het leven heeft; waarom die liefden zoals de verscholen aderen van een rivier het denken en de wil van de mens aanhoudend van de Heer tot zichzelf en van de hemel tot de wereld, dus van de waarheden en de goedheden van het geloof tot de valsheden en de boosheden trekken; de redeneringen vanuit de begoochelingen van de zinnen maken zich dan vooral geldend en eveneens de letterlijke zin van het Woord, verdraaid ontvouwd en aangewend.

Deze dingen zijn het die onder de strikken, de vallen, de kuilen de netten, de koorden, de voetangels en ook onder bedriegerijen, sluwheden, in het Woord in de geestelijke zin worden verstaan; zoals bij Jesaja: ‘De schrik en de kuil en de strik over u, o bewoner des lands, weswege het zal geschieden, zo wie zal vluchten voor de stem van de schrik, die zal in de kuil vallen en die uit de kuil opklimt, die zal in de strik gevangen worden; want de sluizen uit de hoogte zijn geopend en de fundamenten van de aarde zijn geschud’, (Jesaja 24:17-19).

En bij Jeremia: ‘De vrees, de kuil en de strik over u, gij bewoner van Moab, hij die de vreze zal ontvlucht zijn, zal in de kuil vallen en hij die van de kuil opklimt, zal in de strik gevangen worden’, (Jeremia 48:43,44); de schrik en de vrees is de verwarring en de opschudding van het gemoed, wanneer hij hangt tussen het boze en het goede en vandaar tussen het valse en het ware; de kuil is het valse dat is binnengebracht door de redeneringen vanuit de begoochelingen van de zinnen om de verkwikkingen van de liefde van zich en van de wereld te begunstigen; de strik is de verlokking en het bedrog van het boze daaruit.

Bij Jesaja: ‘Zij zullen gaan en achterwaarts struikelen en verbroken worden en verstrikt en gevangen worden’, (Jesaja 28:13); achterwaarts struikelen voor zich afkeren van het goede en het ware; gebroken worden voor de waarheden en de goedheden verstrooien; verstrikt worden voor verlokt worden door de boosheden van de liefden van zich en van de wereld; gevangen worden voor door die worden weggesleurd.

Bij Ezechiël: ‘De moeder der vorsten Israëls een leeuwin; een van haar welpen heeft geleerd roof te roven, hij heeft mensen verslonden; de natiën hebben van hem gehoord, in wier kuil hij is gevangen; en zij hebben hem met haken in het land van Egypte heengeleid; en daarna heeft hij weduwen geschoffeerd en steden verwoest; het land is verlaten en zijn volheid van de stem van zijn brullen; daarom hebben die natiën hem lagen gelegd rondom uit de landschappen en zij hebben haar net over hem uitgespannen; in haar kuil is hij gevangen.

Zij hebben hem in een kooi met haken gesteld en hem heengeleid tot de koning van Babel in netten, opdat zijn stem niet meer zou worden gehoord in de bergen Israëls’, (Ezechiël 19:4,7-9); hier wordt de geleidelijke ontwijding van het ware door de verlokkingen van de valsheden vanuit het boze beschreven; de moeder der vorsten Israëls, is de Kerk waar de belangrijkste waarheden zijn; dat de moeder de Kerk is, zie de nrs. 289, 2691, 2717, 4257, 5581, 8897; en de vorsten Israëls de belangrijkste waarheden, nrs. 1482, 2089, 5044; de leeuwin is het valse uit het boze dat de waarheden van de Kerk verdraait, de leeuwenwelp is het boze, in zijn macht, nr. 6367; roof roven en de mensen verslinden, is de waarheden en de goedheden vernietigen; de mens immers is het goede van de Kerk, nrs. 4287, 7424, 7523; de natiën zijn de boosheden, nrs. 1259, 1260, 1849, 2588, 4444, 6306; de kuil waarin hij gevangen door de natiën is het valse van het boze, nrs. 4728, 4744, 5038, 9086; het land van Egypte waarin hij met haken werd heengeleid is het wetenschappelijke waardoor het valse is, nr. 9340; weduwen schofferen is het verdraaien van de goedheden die het ware verlangen; dat schofferen verdraaien is, nrs. 2466, 2729, 4865, 8904; de steden verwoesten is de leerstellingen van het ware van de Kerk vernietigen, nrs. 402, 2268, 2449, 2943, 3216, 4478, 4492, 4493; het land en zijn volheid verlaten maken is alle dingen van de Kerk vernietigen, nr. 9325; de stem van het brullen van de leeuw is het valse; het net over hem uitspannen, is verlokken door de verkwikkingen van de aardse liefden en door de redeneringen daaruit; heenleiden tot de koning van Babel is de ontwijding van het ware, nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1307, 1308, 1321, 1322, 1326.

Dat zulke dingen niet gebeuren, wanneer de mens niet zich en de wereld boven alle dingen liefheeft, wordt bij Amos als volgt beschreven: ‘Zal een leeuw brullen in het woud, indien hij geen roof heeft; zal een vogel op een strik van de aarde vallen, indien er geen val voor hem is; zal een strik opklimmen van de aarde, als hij al vangende niet zal gevangen hebben’, (Amos 3:4,5).

Dat de strik in de geestelijke zin de verlokking en het bedrog is door de verkwikkingen van de liefde van zich en van de wereld, dus de verlokking en het bedrog van de boosheden en wel door de redeneringen vanuit de begoochelingen van de zinnen, die de verkwikkelijke dingen begunstigen, is voor eenieder duidelijk, want de verstrikkingen en de gevangennemingen zijn nergens anders vandaan.

De duivelse bende valt ook niets anders bij de mens aan dan die liefden van hem, die zij op elke wijze verkwikkelijk maakt, totdat hij wordt gevangen en wanneer hij is gevangen, redeneert de mens vanuit valsheden tegen waarheden en vanuit boosheden tegen de goede dingen; en dan is hij daarmee niet tevreden, maar schept er ook behagen in anderen tot valsheden en boosheden te verstrikken en te verlokken; dat hij hierin eveneens behagen schept, is omdat hij dan een van de duivelse bende is geworden.

Omdat de strik, de val, het net, zulke dingen betekenen, betekenen zij ook de vernietiging van het geestelijk leven en zo de verderving, want het zijn de verkwikkelijke dingen van die liefden die vernietigen en die verderven, aangezien aan die liefden van zich immers de verachting van anderen ontspringt bij zich vergeleken, daarop de bespotting en de beschimping van hem daarna vijandschap indien zij niet begunstigen, tenslotte het verkwikkelijke van de haat, het verkwikkelijke van de wraak, dus het verkwikkelijke van de woestheid, ja zelfs van de wreedheid; die liefde klimt in het andere leven tot daaraan toe op, dat zij de Heer, indien Hij niet begunstigt en hun de heerschappij over de anderen niet geeft, niet slechts verachten, maar ook het Woord bespotten dat over Hem handelt en tenslotte uit haat en wraak tegen Hem optreden en voor zoveel zij dat niet kunnen tegen Hem, zulke dingen met woestheid en wreedheid uitoefenen tegen allen die Hem belijden; daaruit blijkt, waaraan het ontspringt, dat de duivelse bende zodanig is, namelijk aan de eigenliefde.

Daarom betekent de strik, evenals die het verkwikkelijke van de liefde van zich en van de wereld betekent, ook de vernietiging van het geestelijk leven en de verderving ervan; want het al van het geloof in en van de liefde tot de Heer en het al van de liefde jegens de naaste, wordt door het verkwikkelijke van de liefde van zich en van de wereld, waar zij heerst, vernietigd, zie nr. 9335.

Dat die liefden de oorsprongen zijn van alle boosheden en dat de hel is vanuit die liefden en in die liefden en dat die liefden de vuren daar zijn, is heden ten dage in de wereld onbekend, terwijl het toch hieruit bekend zou hebben kunnen zijn, dat die liefden tegenovergesteld aan de liefde jegens de naaste en aan de liefde tot God en dat zij zijn tegenovergesteld aan de vernedering van het hart en dat uit die liefden alleen alle verachting, alle haat, alle wraak en alle woestheid en wreedheid ontstaat, wat elk mens kan weten als hij daarover nadenkt.

Dat dus de strik de vernietiging van het geestelijk leven en de verderving ervan betekent, blijkt uit de volgende plaatsen; bij David: ‘Jehovah zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel’, (Psalm 11:6); vuur en zwavel zijn de boosheden van de liefde van zich en van de wereld; dat het vuur dit is, zie de nrs. 1297, 1861, 5071, 5215, 6314, 6832, 7324, 7575, 9144; en dat zwavel dit is, nr. 2446; daaruit blijkt wat de strikken zijn.

Bij Lukas: ‘Opdat plotseling over u die dag sta, want zoals een strik zal hij komen over al degenen die op het aangezicht van de gehele aarde gezeten zijn’, (Lucas 21:34,35); daar wordt gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, wanneer er geen geloof meer is, omdat er geen naastenliefde is, aangezien de liefden van zich en van de wereld zullen regeren, vandaar de verderving, dus de strik.

Bij Jeremia: ‘Onder Mijn volk worden goddelozen gevonden; zij loeren zoals de vogelvangers uitspannen; zij zetten een verdervende op, opdat zij de mensen vangen’, (Jeremia 5:26).

Bij David: ‘Die mijn ziel zoeken, spannen strikken en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen en zij overdenken de ganse dag sluwheden’, (Psalm 38:13).

Bij dezelfde: ‘Bewaar mij voor de handen van de val die zij mij hebben gelegd en voor de strikken van de werkers der ongerechtigheid; laten zij vallen in de netten, de goddelozen tezamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan’, (Psalm 141:9,10).

Bij Jesaja: ‘Hij zal tot een heiligdom zijn, ofschoon tot een steen des aanstoots en tot een rots der struikeling, de twee huizen van Israël; tot een strik en tot een val de bewoner van Jeruzalem; velen onder hen zullen struikelen en vallen en verbroken worden en zullen verstrikt en gevangen worden’, (Jesaja 8:14,15); daar wordt over de Heer gehandeld; de steen des aanstoots en de rots der struikeling voor de ergernis; de strik en de val voor de verderving, namelijk van degenen die de waarheden en de goedheden van het geloof in de Heer bestrijden en trachten te vernietigen door de valsheden die de liefden van zich en van de wereld begunstigen; alle hoogmoedigen immers worden niet slechts geërgerd, maar ook verstrikt daardoor, dat het Goddelijke in de menselijke vorm is verschenen en toen niet in een koninklijke majesteit, maar in een verachte gedaante.

Hieruit blijkt nu, dat met het zal tot een strik zijn, de verlokking en het bedrog van de boosheden wordt aangeduid en vandaar de verderving; zoals eveneens elders bij Mozes: ‘Opdat gij niet een verbond maakt met de bewoner van het land, op hetwelk gij zult komen, opdat hij niet tot een strik worde in het midden van u’, (Exodus 34:12).

Bij dezelfde: ‘Gij zult hun goden niet dienen, want dit is u een strik’, (Deuteronomium 7:16).

Bij dezelfde: ‘Wacht u dat gij niet wordt verstrikt achter de natiën en dat gij niet misschien hun goden zoekt’, (Deuteronomium 12:30); de natiën zijn de boosheden en de valsheden daaruit.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

स्वीडनबॉर्ग के कार्यों से

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2466

इस मार्ग का अध्ययन करें

  
/ 10837  
  

2466. Dat in de innerlijke zin deze dingen, die hier verklaard zijn, worden aangeduid, kan bevestigd worden en wel woord voor woord, maar behalve dat het merendeel daarvan al eerder werd bevestigd, zijn zij ook van dien aard, dat zij voorstellingen en kuise oren kwetsen. Uit de in het kort samengevatte verklaring kan dit blijken, dat door deze dingen de oorsprong wordt beschreven van een dergelijke godsdienstigheid, als door Moab en de zoon Ammons in het Woord wordt aangeduid; van welke aard zij was, zal gezegd worden in hetgeen volgt, waar van Moab en de zoon Ammons sprake is; dat het het geschonden goede en het vervalste ware is, blijkt duidelijk. De schendingen van het goede en de vervalsingen van het ware worden in het Woord gewoonlijk door echtbreuken en hoererijen beschreven en ook zo genoemd; de reden hiervan is deze, dat het goede en het ware onderling een huwelijk vormen, zie nrs. 1904, 2173, ja zelfs – en wat nauwelijks iemand kan geloven – komt hieruit als haar echte beginsel de heiligheid van huwelijken op aarde voort, alsmede de huwelijkswetten, waarover in het Woord gehandeld wordt; want het is hiermee als volgt gesteld: wanneer de hemelse dingen met de geestelijke dingen uit de hemel neerdalen in een lagere sfeer, veranderen zij daar geheel en al in een gelijkenis van huwelijken, en dit vanwege de overeenstemming die er bestaat tussen geestelijke en natuurlijke dingen, over welke overeenstemming, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders; wanneer die echter verdraaid worden in de lagere sfeer, zoals daar plaatsvindt waar boze genieën en boze geesten zijn, dan worden deze dingen in zulke dingen veranderd, als die welke tot echtbreuken en hoererijen behoren; dit is de reden, dat bezoedelingen van het goede en verdraaiingen van het ware in het Woord door echtbreuken en hoererijen worden beschreven en ook zo genoemd, zoals overduidelijk kan blijken uit de nu volgende plaatsen; bij Ezechiël:

‘Gij hebt gehoereerd vanwege uw naam; en hebt uw hoererijen uitgestort over eenieder die voorbijging; gij hebt van uw klederen genomen en u gemaakt geplekte hoogten en hebt daarop gehoereerd; gij hebt genomen de vaten van uw sieraad van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had en gij hebt u beelden van het mannelijke gemaakt en gij hebt met dezelve gehoereerd; gij hebt uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard had, genomen en hebt dezen geofferd; is het wat kleins van uw hoererijen; gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, uw naburen, groot van vlees en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken; gij hebt gehoereerd met de zonen van Aschur en gij hebt met hen gehoereerd en waart niet verzadigd; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, tot aan het land van handel, Chaldea, en toch zijt gij daarmee niet verzadigd geworden’, (Ezechiël 16:15-17, 20, 26, 28, 29 e.v.), waar gehandeld wordt over Jeruzalem, waarmee hier de verdorven Kerk ten aanzien van het ware wordt aangeduid; eenieder kan zien, dat al deze dingen geheel andere betekenissen hebben; dat iets verdorvens van de Kerk, hoererij wordt genoemd, blijkt duidelijk. De klederen hier zijn waarheden die verdraaid worden; de daaruit voortvloeiende valsheden die vereerd worden, zijn de geplekte hoogten, waarmee hoererij gepaard ging; dat klederen waarheden zijn, zie nr. 1073 en dat hoogten de eredienst zijn, zie nr. 796; ‘de vaten van het sieraad van goud en zilver, dat Ik u gegeven had’, zijn de erkentenissen van het goede en het ware uit het Woord, waarmee zij valsheden bevestigen en wanneer deze als waarheden verschijnen, worden zij ‘beelden van het mannelijke’ genoemd, waarmee hoererij gepleegd werd. Dat ‘de vaten van het sieraad van goud en zilver de erkentenissen van het goede en ware zijn, blijkt uit de betekenis van het goud, namelijk het goede, nrs. 113, 1551, 1552;

en van het zilver, namelijk het ware, nrs. 1551, 2048; ‘beelden van het mannelijke’ betekent, dat valsheden als waarheden verschijnen, nr. 2046.

Dat de zonen en dochters die zij gebaard hadden en geofferd hadden, de waarheden en goedheden zijn die zij verdraaid hadden, blijkt uit de betekenis van de zonen en de dochters, nrs. 489-491, 533, 2362.

Dat ‘hoereren met de zonen van Egypte’ wil zeggen, deze verdraaien door wetenschappelijke dingen, blijkt uit de betekenis van Egypte, namelijk het wetenschappelijke, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462;

dat ‘hoereren met de zonen van Aschur’ wil zeggen, deze verdraaien door redeneringen, blijkt uit de betekenis van Aschur, namelijk de redeneringen, nrs. 119, 1186;

dat ‘hoererij vermenigvuldigen tot aan het land Chaldea’ wil zeggen, tot aan de ontwijding van het ware, wat Chaldea is, nr. 1368; hieruit blijkt duidelijk, van welke aard de innerlijke zin van het Woord is in de zin van de letter zelf. Evenzo elders bij dezelfde profeet:

‘Twee vrouwen, dochters van één moeder, hoereerden in Egypte, in hun jeugd hoereerden zij; Samaria is Ohola, Jeruzalem is Oholiba; Ohola hoereerde onder Mij, en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriërs die nabij waren; zij dreef haar hoererijen met hen, die allen de keur van alle zonen van Aschur waren; zij verliet haar hoererijen uit Egypte niet, want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen. Oholiba verdierf haar minne nog meer dan zij, en haar hoererijen meer dan de hoererijen van haar zuster; zij werd verliefde op de zonen van Aschur; zij deed tot haar hoererijen nog meer toe, en zij zag de beelden van de Chaldeeën, zij werd op hen verliefd met het opzien van haar ogen; de zonen van Babel kwamen tot haar in tot de bijslaap der minnen’, (Ezechiël 23:2-5, 7, 8, 11, 12, 14, 16 e.v.). Samaria is de Kerk, die in de aandoening van het ware is; Jeruzalem die, welke in de aandoening van het goede is, en van wie de hoererijen met de Egyptenaren en met de zonen van Aschur verdraaiingen van het goede en ware zijn, door wetenschappelijke dingen en redeneringen, waarmee valsheden worden bevestigd, zoals blijkt uit de betekenis van Egypte, zie nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, en van Aschur, nrs. 119, 1186 en dat dit gebeurde tot aan de profane eredienst toe, die ten aanzien van het ware Chaldea is, nr. 1368 en ten aanzien van het goede de zonen van Babel, nrs. 1182, 1326.

Bij Jesaja:

‘Het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, dat Jehovah Tyrus zal bezoeken, en dat zij zal wederkeren tot haar hoerenloon en zij zal hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde’, (Jesaja 23:17);

het is de grootspraak van het valse, dat door hoerenloon en de hoererij van Tyrus wordt aangeduid; dat Tyrus de erkentenissen van het ware is, zie men in nr. 1201;

en dat de koninkrijken waarmee hoererij werd bedreven, de waarheden zijn, nr. 1672.

Bij Jeremia:

‘Gij hebt met vele metgezellen gehoereerd en keer weder tot Mij; hef uw ogen op naar de heuvelen en zie, waar zijt gij niet geschonden; gij hebt voor hen gezeten aan de wegen, als een Arabier in de woestijn en gij hebt het land ontheiligd met uw hoererijen en met uw boosheid’, (Jeremia 3:1, 2);

hoereren en met hoererijen het land ontheiligen is de waarheden van de Kerk verdraaien en vervalsen; dat het land de Kerk is, zie men in de nrs. 662, 1066, 1067.

Bij dezelfde:

‘Vanwege het gerucht van haar hoererij had zij het land ontheiligd, zij bedreef overspel met steen en hout’, (Jeremia 3:9);

overspel bedrijven met steen en hout, is de waarheden en goedheden van de uiterlijke eredienst verdraaien; dat de steen een dergelijk ware is, zie men in de nrs. 643, 1298;

en het hout een dergelijk goede, nr. 643.

Bij dezelfde:

‘Omdat zij een dwaasheid in Israël deden en overspel bedreven met de vrouwen van hun metgezellen en een woord in Mijn naam gesproken hebben, dat vals is, hetwelk Ik hun niet geboden had’, (Jeremia 29:23);

overspel bedrijven met de vrouwen van de metgezellen is het valse leren als uit hen; bij dezelfde:

‘In de profeten van Jeruzalem heb Ik afschuwelijkheid gezien, overspel bedrijvende en gaande in het valse’, (Jeremia 23:14);

‘waar overspel bedrijven’ het goede betreft dat bezoedeld werd; ‘in het valse gaan’ het ware dat verdraaid werd.

Bij dezelfde:

‘Uw echtbreuken en uw hunkeringen, de schandelijkheid van uw hoerendom, op de heuvelen, in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien; wee u Jeruzalem, zult gij niet gereinigd worden na deze, hoe lang nog’, (Jeremia 13:27).

Bij Hosea:

‘Hoererij en wijn en most neemt het hart in beslag; Mijn volk ondervraagt hout en zijn stok zal het bekend maken, want de geest der hoererij heeft hen verleid, en zij hebben gehoereerd van onder hun God; op de hoogten van de bergen offeren zij en op de heuvelen roken zij, onder een eik, populier en steeneik; daarom hoereren uw dochters en uw schoondochters bedrijven overspel; Ik zal over uw dochters niet bezoeking doen, omdat zij hoereren en over uw schoondochters, omdat zij overspel bedrijven, want dezen scheiden zich af met de hoeren en offeren met de lichtekooien’, (Hosea 4:11-14);

wat elk van deze dingen in de innerlijke zin betekent, kan blijken uit de betekenis van de wijn, namelijk het valse, van de most, namelijk het boze daarvan, van het hout dat ondervraagd wordt, namelijk het goede van de verlustiging van de een of andere begeerte, van de stok die bekend zal maken, namelijk de verbeeldingskracht van hun verstand; verder van de bergen en heuvelen, namelijk de eigen- en de wereldliefde, van eikenboom, populier en steeneik, namelijk evenzovele daaruit voortvloeiende grove gewaarwordingen, waarin zij vertrouwen; van de dochters en schoondochters, namelijk dergelijke aandoeningen; hieruit blijkt duidelijk, wat daar wordt aangeduid door hoererijen, echtbreuken en lichtekooien.

Bij dezelfde:

‘Israël, gij hebt gehoereerd over uw God, gij hebt hoerenloon liefgehad op alle dorsvloeren van het koren’, (Hosea 9:1);

hoerenloon voor de grootspraak van het valse.

Bij Mozes:

‘Opdat gij misschien geen verbond maakt met de inwoner van het land en zij hun goden nahoereren en hun goden offeranden doen en hij u roept, en gij van zijn offeranden eet en gij van zijn dochters neemt voor uw zonen, en zijn dochters haar goden nahoereren en uw zonen haar goden doen nahoereren’, (Exodus 34:15, 16);

bij dezelfde:

‘Ik zal allen uitroeien, die hem nahoereren, om de Moloch na te hoereren, uit het midden van hun volk; en de ziel, die zich tot de duivelskunstenaars en tot de waarzeggers zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, Ik zal Mijn aangezichten tegen die ziel zetten en zal ze uit het midden van haar volk uitroeien’, (Leviticus 20:5, 6).

Bij dezelfde:

‘Uw zonen zullen gaan weiden in de woestijn, veertig jaren, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw lichamen verteerd zijn in de woestijn’, (Numeri 14:33).

Bij dezelfde:

‘Gedenkt aan al de geboden van Jehovah en doet dezelven en gij zult naar uw hart en naar uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende’, (Numeri 15:39). Nog duidelijker bij Johannes:

‘Een engel zei: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel van de grote hoer, die daar zit op vele wateren, met welke de koningen van de aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij’, (Openbaring 17:1, 2);

de grote hoer staat voor hen die in een profane eredienst zijn; de vele wateren, waarop zij zit, zijn de erkentenissen, nrs. 28, 739;

de koningen van de aarde die met haar gehoereerd hebben, zijn de waarheden van de Kerk, nrs. 1672, 2015, 2069;

de wijn waarvan zij dronken werden, is het valse, nrs. 1071, 1072. Daar de wijn en de dronkenschap deze dingen betekenen wordt van de dochters van Loth gezegd, dat zij hun vader wijn te drinken gaven, vers 32, 33, 35.

Bij dezelfde:

‘Babylon heeft alle natiën doen drinken uit de wijn des toorns van haar hoererij, en de koningen der aarde hebben met haar gehoereerd’, (Openbaring 18:3);

Babylon of Babel staat voor de eredienst, waarvan de uiterlijke dingen heilig schijnen, maar waarvan de innerlijke dingen profaan zijn, nrs. 1182, 1295, 1326;

de natiën die zij deed drinken, zijn de goedheden die ontwijd worden, zie nrs. 1259, 1260, 1416, 1849;

de koningen die met haar gehoereerd hebben, zijn waarheden, nrs. 1672, 2015, 2069.

Bij dezelfde:

‘Waar en rechtvaardig zijn de oordelen des Heren God, dewijl Hij de grote hoer geoordeeld heeft die de aarde verdorven heeft met haar hoererij’, (Openbaring 19:2; aarde voor de Kerk, nrs. 566, 662, 1066, 1067. 2117, 2118. Daar hoererijen dergelijke dingen betekenen en de dochters aandoeningen, was het zo streng verboden dat de dochter van een priester hoereren zou, waarover het volgende bij Mozes:

‘Als de dochter van enig priester zal beginnen te hoereren, zij ontheiligt haar vader; met vuur zal zij verbrand worden’, (Leviticus 21:9);

en verder dat zij geen hoerenloon zouden inbrengen in het huis van Jehovah, daar het een gruwel is, (Deuteronomium 23:18). Daarom bestond er zo’n streng navorsend onderzoek betreffende de vrouw, van wie haar man een verdenking van echtbreuk had opgevat, (Numeri 5:12-31), waarbij alle dingen tot in bijzonderheden betrekking hebben op de echtbreuken van het goede. Bovendien zijn er vele geslachten van echtbreuken en hoererijen en nog meer soorten, waarover in het Woord gehandeld wordt; dit geslacht, dat hier wordt beschreven door het liggen van Loths dochters bij hun vader, is datgene wat Moab en de zoon Ammons wordt genoemd, waarover direct hierna gehandeld zal worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl