La Biblia

 

Genesis 38:21

Estudio

       

21 En hij vraagde de lieden van haar plaats, zeggende: Waar is de hoer, die bij deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest.

De obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4922

Estudiar este pasaje

  
/ 10837  
  

4922. En zij bond het dubbelgedoopte op zijn hand; dat dit betekent dat het die, namelijk de macht, een merk gaf en dat het dubbelgedoopte het goede is, staat vast uit de betekenis van op de hand binden, namelijk aan de macht een merk geven; de hand immers is de macht, nr. 4920;

en uit de betekenis van het dubbelgedoopte, namelijk het goede en wel het geestelijk goede. Dat het dubbelgedoopte het geestelijk goede is, komt omdat het van scharlaken kleur is en de scharlaken kleur betekent in het andere leven, wanneer die verschijnt, het geestelijk goede, dat wil zeggen, het goede van de liefde jegens de naaste; alle kleuren immers die in het andere leven zichtbaar zijn, betekenen iets van het goede en het ware, want zij ontstaan uit het licht van de hemel, dat in zich de wijsheid en het inzicht uit het Goddelijke van de Heer is. De schakeringen of modificaties van dat licht zijn vandaar de schakeringen en om zo te zeggen de modificaties van de wijsheid en het inzicht, dus van het goede en het ware. Dat het licht dat in de hemel is, vanuit de Goddelijke Wijsheid en het Goddelijk Inzicht van de Heer is, Die daar als Zon verschijnt, zie de nrs. 1053, 1521-1533, 1619-1632, 2776, 3138, 3167, 3190, 3195, 3222, 3223, 3225, 3337, 3339, 3340, 3485, 3636, 3643, 3862, 3993, 4180, 4214, 4302, 4405, 4408, 4413, 4415, 4523-4533.

Dat de modificaties daaruit zijn en dat zij de schakeringen en de modificaties van dat licht zijn, dus van het inzicht en de wijsheid, nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530, 4677, 4742.

Dat het dubbelgedoopte het geestelijk goede is, blijkt uit de plaatsen in het Woord waar het wordt genoemd, zoals bij Jeremia:

‘Indien gij dan verwoest zijt, wat zult gij doen; indien gij u kleeddet met het dubbelgedoopte en u versierde met sieraad van goud, tevergeefs zult gij u schoon maken, de minnaars zullen u verafschuwen’, (Jeremia 4:30);

daar wordt over Jehudah gehandeld; u kleden met het dubbelgedoopte, voor het geestelijk goede; versieren met sieraad van goud, voor het hemels goede. In het tweede Boek van Samuël:

‘David weeklaagde over Saul en over Jonathan en hij schreef op om de zonen van Jehudah de boog te leren: Gij dochteren Israëls, weent over Saul, die u bekleedde met het dubbelgedoopte, met verrukkelijkheden en sieraad van goud op uw kleed legde’, (2 Samuël 1:24);

daar is de boog leren de leer van de liefde en van de naastenliefde leren; de boog immers betekent dit; met het dubbelgedoopte bekleden, voor het geestelijk goede, als eerder, en sieraad van goud op het kleed leggen, voor het hemels goede. Omdat dit de betekenis van het dubbelgedoopte was, werd het ook bevolen dat dubbelgedoopt scharlaken gebruikt zou worden op de gordijnen van het habitakel, op de voorhang, op de bedekking voor de ingang van de tent, op de bedekking tot de poort van de voorhof, op de tafel der aangezichten wanneer zij reisden, op Aharons klederen der heiligheid, zoals op de efod, op de borstlap des gerichts, op de franjes van de mantel van de efod. Op de gordijnen van het habitakel:

‘Voor het habitakel zult gij maken tien gordijnen, van fijn getweernd linnen en hemelsblauw, en purper en dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 26:1). Op de voorhang:

‘Een voorhang zult gij maken van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 26:31). Op de bedekking voor de ingang van de tent:

‘Gij zult een deksel maken voor de ingang van de tent van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 26:36). Op de bedekking tot de poort van de voorhof:

‘Voor de poort van de voorhof zult gij een deksel maken uit hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen, het werk eens borduurders’, (Exodus 27:16). Op de tafel der aangezichten wanneer zij reisden:

‘Wanneer het kamp optrekt, zullen zij op de tafel der aangezichten een doek uitspreiden van dubbelgedoopt scharlaken en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken’, (Numeri 4:8). Op de efod:

‘Gij zult de efod maken uit goud, hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken, fijn getweernd linnen, het werk eens kunstenaars. Op de bandelier eender’, (Exodus 28, 5, 6, 8). Op de borstlap des gerichts:

‘Gij zult een borstlap des gerichts maken, het werk eens kunstenaars, gelijk het werk des efods, uit goud, hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 28:15). Op de franjes van de mantel van de efod:

‘Granaatappelen van hemelsblauw en van purper en van dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 28:33). Omdat de tent der samenkomst met de ark de hemel uitbeeldde, werden daarom die kleuren bevolen en deze betekenden in de volgorde ervan de hemelse en de geestelijke dingen daar, namelijk het hemelsblauw en het purper de hemelse goede en ware dingen, het dubbelgedoopt scharlaken en het fijn getweernd linnen de geestelijke goede en ware dingen. Eenieder die gelooft dat het Woord heilig is, kan weten dat elk ding iets betekent; en hij die gelooft dat het Woord daarvandaan heilig is dat het uit de Heer door de hemel werd neer gezonden, kan weten dat de hemelse en de geestelijke dingen die van Zijn rijk zijn, zijn aangeduid. Eender dat bij de reinigingen van melaatsheid werd gebruikgemaakt van:

‘cederhout, scharlaken en hyssop’, (Leviticus 14:4, 6, 52);

en dat op de verbranding van de rode vaars, waaruit het water der afzondering werd bereid, gelegd zou worden: ’cederhout en hyssop en dubbelgedoopt purper’, (Numeri 19:6). De ontwijding van het goede en het ware wordt ook door eendere dingen beschreven bij Johannes:

‘Ik zag een vrouw, zittende op het scharlaken beest, hetwelk vol was van namen der lastering; en het had zeven hoofden en tien hoornen; de vrouw was bekleed met purper en scharlaken en verguld met goud en kostbare steen en paarlen, hebbende een gouden drinkbeker in haar hand, vol van gruwelen en van onreinheid der hoererijen’, (Openbaring 17:3, 4);

en daarna:

‘Wee, wee, grote stad, welke bekleed waard met fijn lijnwaad en purper en scharlaken, verguld met goud en kostbare steen en paarlen’, (Openbaring 18:16), waar over Babel wordt gehandeld, waarmee de ontwijding van het goede wordt aangeduid, nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, daar de ontwijding zowel van het goede als het ware, welke Babylonisch is; bij de profeten van het Oude Testament is Babel de ontwijding van het goede en Chaldea de ontwijding van het ware. Scharlaken betekent in de tegenovergestelde zin het boze dat is tegenovergesteld aan het geestelijk goede, zoals bij Jesaja:

‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als purper, zij zullen worden als wol’, (Jesaja 1:18);

dat scharlaken dat boze betekent, komt omdat het bloed, ook vanwege het rode, in de werkelijke zin het geestelijk goede of de liefde jegens de naaste betekent, maar in de tegenovergestelde zin het aangedane geweld tegen de naastenliefde.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1326

Estudiar este pasaje

  
/ 10837  
  

1326. Dat de woorden ‘daarom noemde Hij haar naam Babel’ zo’n godsdienst betekenen, namelijk een dergelijke godsdienst als met Babel wordt aangeduid, blijkt uit wat tot dusver gezegd is, namelijk een godsdienst, die innerlijk eigenliefde bevat, dus alles wat vuil en profaan is. De eigenliefde is niets anders dan het eigene, en hoe vuil en profaan dit is, kan blijken uit wat eerder over het eigene in de nrs. 210 en 215 is aangetoond; uit de zelfzucht, dat wil zeggen, uit de eigenliefde of het eigen ik, vloeien alle boosheden voort, zoals haatgevoelens, wraaknemingen, wreedheden, echtbreuken, sluwheden, huichelarijen, goddeloosheid; wanneer dus eigenliefde of het eigen ik in de godsdienst steekt, bevinden zich daarin dergelijke boosheden, maar al naar het verschil en de graad van hoeveelheid en van de hoedanigheid van datgene, wat uit deze liefde voortvloeit; vandaar alle ontwijding van de godsdienst. Het is hiermee echter als volgt gesteld: hoe meer van de eigenliefde of van eigen ik in de godsdienst binnendringt, des te meer wijkt de innerlijke godsdienst terug, of des te meer gaat de innerlijke godsdienst teniet. De innerlijke godsdienst bestaat in de neiging tot het goede en de erkenning van het ware; echter, hoe meer de eigenliefde of hoe meer van het eigen ik indringt of binnenkomt, des te meer wijkt of verdwijnt de neiging tot het goede en de erkenning van het ware. Nooit kan het heilige met het profane samen zijn, evenmin als de hemel met de hel, maar het ene moet voor het andere wijken. Van dien aard is de staat en de orde in het rijk van de Heer. Dit is de reden, waarom zich bij diegenen, van wie de godsdienst Babel wordt genoemd, geen innerlijke godsdienst bevindt, maar het is iets doods, en wel iets innerlijk lijkachtigs, dat vereerd wordt. Hieruit blijkt, van welke aard de uiterlijke godsdienst is, die zo’n inhoud heeft. Dat een dergelijke godsdienst Babel is, blijkt herhaaldelijk uit het Woord, waar Babel beschreven wordt, zoals bij Daniël, waar het beeld, dat Nebukadnezar, de koning van Babel in de droom zag, en waarvan het hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en dijen van koper, de schenkelen van ijzer, de voeten deels van ijzer en deels van leem waren, betekent, dat uit de ware godsdienst tenslotte zo’n godsdienst als Babel wordt genoemd is ontstaan, waarom dan ook een uit de rots gehouwen steen het ijzer, koper, leem, zilver en goud vermaalde (Daniël 2:31, 32, 44, 45). Het gouden beeld, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, oprichtte, en dat men aanbidden zou, was ook niets anders (Daniël 3:1 tot het einde). Op dezelfde wijze, dat de koning van Babel met zijn rijksgroten uit de gouden vaten, welke uit de Tempel van Jeruzalem waren, wijn dronken, en de gouden, de zilveren, de koperen, de ijzeren en de stenen goden prezen, en daarom een schrift aan de wand verscheen (Daniël 5:1 tot het einde). Verder dat Darius, de Meder, beval, dat men hem als god zou aanbidden (Daniël 6:1 tot het einde); en ook de beesten welke Daniël in de droom verschenen (Daniël 7:1 tot het einde); op dezelfde wijze ook de beesten en Babel bij Johannes in de Openbaring. Dat een dergelijke godsdienst werd aangeduid en uitgebeeld, blijkt niet alleen duidelijk bij Daniël en Johannes, maar ook bij de Profeten; Bij Jesaja:

‘Hun aangezichten zijn vlammengezichten; de sterren van de hemelen en hun gesternten laten haar licht niet lichten; de zon is verduisterd bij haar opgang; en de maan laat haat licht niet schijnen; daar legeren de ziim, en hun huizen worden vol van ochim, en daar wonen de dochters van de nachtuil, en saters huppelen daar en de iïm antwoorden in haar paleizen, en de draken in de gebouwen van de wellust’, (Jesaja 13:8, 10, 21, 22);

waar gehandeld wordt over Babel, en het innerlijk van zo’n godsdienst beschreven wordt door vlammengezichten, welke de begeerten zijn; door het niet lichten van de sterren, die de waarheden van het geloof zijn; door de verduistering van de zon, die de heilige liefde is; door het niet schijnen van de maan, die het ware van het geloof is; door de ziim, ochim, dochters van de nachtuil, saters, iïm, draken, als de innerlijke dingen van de godsdienst, want dergelijke dingen behoren tot de eigenliefde of het eigen ik. Daarom wordt Babel ook bij Johannes de moeder van de hoererijen en van de gruwelen genoemd (Openbaring 17:5);

en bij dezelfde:

‘Een woonstede van de draken, en een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogels’, (Openbaring 18:2);

waaruit blijkt, dat, wanneer dergelijke dingen zich van binnen bevinden, er niets goeds noch iets waars van het geloof zijn kan, en dat de neigingen tot het goede en de waarheden van het geloof evenveel achteruitwijken als deze dingen binnendringen; zij worden ook de ‘gesneden beelden van de goden van Babel genoemd, (Jesaja 21:9). Dat Babel de eigenliefde of het eigen ik is, dat in de godsdienst is, of dat het de zelfverheerlijking is, blijkt duidelijk bij Jesaja:

‘Profeteer deze gelijkenis over de koning van Babel: Gij zegt in uw hart: ik zal in de hemelen opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren van God verhogen, en ik zal mij zetten op de berg van de samenkomst, aan de zijde van het noorden; ik zal boven de hoogte van de wolken klimmen, ik zal de Allerhoogste gelijk worden; doch gij zult in de hel neergestoten worden’, (Jesaja 14:4, 13, 14, 15);

waar duidelijk blijkt, dat het Babel is, dat als god vereerd wil worden, dat wil zeggen, dat Babel de zelfverheerlijking is.

Bij dezelfde:

‘Daal af, en zit in het stof, gij jonkvrouw, dochter van Babel, zit op de aarde, er is geen troon, gij dochter der Chaldeeën; gij hebt op uw boosheid vertrouwd; gij hebt gezegd: niemand ziet mij, uw wijsheid en uw wetenschap heeft u afkerig gemaakt; gij hebt in uw hart gezegd: Ik, en niemand anders dan ik’, (Jesaja 47:1, 10).

Bij Jeremia:

‘Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg, die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand over u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg van verbranding; al klom Babel in de hemelen op, en al maakte zij vast de hoogte van haar sterkte, zo zullen haar verwoesters van Mij komen’, (Jeremia 51:25, 53);

ook hieruit blijkt dat Babel de zelfverheerlijking is. Dat zulken geen licht van het ware, maar louter duisternis hebben, dat wil zeggen, dat zij het ware van het geloof niet bezitten, wordt bij Jeremia beschreven:

‘Het woord, dat Jehovah gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeeën: Een natie zal tegen haar opkomen van het noorden; deze zal haar land zetten in verlating, en er zal geen inwoner daarin zijn, van de mens tot aan het beest toe zullen zij wegzwerven, zij zullen weggaan’, (Jeremia 50:1, 3);

het noorden staat voor de duisternis, of voor het niet ware; geen mens en geen beest, voor het niet goede; voor meer bijzonderheden over Babel zie men verder bij vers 28, waar van Chaldea sprake is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl