La Biblia

 

Genesis 38:14

Estudio

       

14 Toen legde zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven.

De obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4963

Estudiar este pasaje

  
/ 10837  
  

4963. En Jozef; dat dit het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke betekent, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk de hemels-geestelijke mens, die vanuit de redelijke is, nr. 4286; hier wordt dus door hem, omdat over de Heer wordt gehandeld, de Innerlijke Mens van de Heer uitgebeeld. Eenieder die als mens wordt geboren, is uiterlijk en innerlijk; zijn uiterlijke mens is degene die met de ogen wordt gezien en door wie hij in gezelschap met de mensen is en door wie de dingen worden gedaan die aan de natuurlijke wereld eigen zijn. De innerlijke mens echter is degene die niet met de ogen wordt waargenomen en door wie de mens in gezelschap is met geesten en engelen en door wie de dingen worden volbracht die aan de geestelijke wereld eigen zijn. Dat ieder mens een innerlijke en een uiterlijke heeft, of een innerlijk en uiterlijk mens is, is opdat er door de mens de verbinding zal zijn van de hemel met de wereld; de hemel immers vloeit door de innerlijke mens in de uiterlijke, daardoor doorvat hij wat er in de wereld is; en de uiterlijke mens die in de wereld is, doorvat vandaar wat er in de hemel is; de mens is, opdat hij zodanig zal zijn, zo geschapen. Ook de Heer had ten aanzien van Zijn Menselijke, het Uiterlijke en het Innerlijke, omdat het Hem behaagde evenals een ander mens geboren te worden. Zijn Uiterlijke of Zijn Uiterlijke Mens werd uitgebeeld door Jakob en daarna door Israël, de Innerlijke Mens echter wordt uitgebeeld door Jozef. Het is deze, of de innerlijke mens, die hemels-geestelijk vanuit het redelijke wordt genoemd, of wat hetzelfde is, het Innerlijke van de Heer, dat Menselijk was, het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke. Hierover en over de verheerlijking ervan wordt in de innerlijke zin in dit hoofdstuk en in de volgende, waar van Jozef sprake is, gehandeld. Wat echter het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke is, werd eerder in de nrs. 4286, 4585, 4592, 4594 ontvouwd, namelijk dat het is boven het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke, dat door Israël wordt uitgebeeld. De Heer wordt weliswaar zoals een ander mens geboren, maar het is bekend dat de mens die geboren wordt, het zijne zowel aan de vader als aan de moeder ontleent en dat hij zijn binnenste aan de vader ontleent, maar de uiterlijke dingen of de dingen die dat binnenste bekleden, aan de moeder; het ene en het andere, namelijk wat hij aan de vader en aan de moeder ontleent, is bezoedeld met het erfboze; anders echter was het bij de Heer gesteld; wat Hij aan de moeder ontleende, had eender het erfelijke in zich zodanig als een ander mens dit heeft; maar wat Hij ontleende aan de Vader, Die Jehovah was, was Goddelijk. Vandaar komt het dat de Innerlijke Mens van de Heer niet eender was aan het innerlijke van een ander mens; Zijn Binnenste immers was Jehovah. Dit dus is het bemiddelende dat het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke wordt genoemd. Maar hierover zal in wat volgt, vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer, meer worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl