La Biblia

 

Exodus 30:26

Estudio

       

26 En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis.

De obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9475

Estudiar este pasaje

  
/ 10837  
  

9475. En tot het reukwerk van de specerijen; dat dit betekent tot de aangename doorvatting, staat vast uit de betekenis van het reukwerk, te weten de dingen van de eredienst die aangenaam worden doorvat, zoals: belijdenissen, aanbiddingen, gebeden en eendere dingen; en uit de betekenis van de specerijen, dus de waarheden van het geloof, die aangenaam zijn, omdat die vanuit het goede zijn; de zoete geuren immers, zoals die aromatische, betekenen het aangename, en alles wat aangenaam is, is aangenaam vanwege het goede door de ware dingen.

Vandaar is het, dat met het reukwerk van de specerijen wordt aangeduid de aangename doorvatting, dus van het ware vanuit het goede.

De specerijen waaruit dit reukwerk werd vervaardigd, worden opgesomd en de bereiding ervan met deze woorden: ‘Neem u specerijen, stacte en oniche en galban, specerijen en zuivere wierook; gij zult daarvan een reukwerk maken, gezouten, zuiver, heilig; gij zult ervan klein stoten en gij zult daarvan leggen vóór de getuigenis in de tent der samenkomst; het heilige der heiligen zal het u zijn, een heilig reukwerk het zal u zijn voor Jehovah’, (Exodus 30:34-38).

Het reukaltaar en het roken zelf, wordt als volgt beschreven: ‘Gij zult een reukaltaar des reukwerks maken; gij zult het met zuiver goud overtrekken; gij zult het zetten vóór de voorhang die over de ark van de getuigenis voor het verzoendeksel is, opdat Aharon daarop aansteke het reukwerk van de specerijen, elke morgen, wanneer hij de lampen zal hebben toegericht, zal hij het aansteken en tussen de avonden’, (Exodus 30:1-10; 37:25; 40:26,27) en elders: ‘Wanneer Aharon in het heilige zal binnentreden, zo zal hij een wierookvat vol kolen des vuurs nemen van op het altaar, en zijn vuisten vol reukwerk van fijn gestoten specerijen; dan zal hij het binnen de voorhang dragen, aldus opdat hij het reukwerk legge op het vuur vóór Jehovah en de wolk van het reukwerk dekke het verzoendeksel dat op de getuigenis is’, (Leviticus 16:12,13).

Aangezien met het reukwerk werden aangeduid zulke dingen van de eredienst die uit het goede door de waarheden zijn, zoals alles van het geloof dat vanuit het goede van de liefde is, werd daarom het vuur genomen van het altaar; met het vuur immers van het altaar werd het goede van de Goddelijke Liefde aangeduid, nrs. 934, 4906, 5071, 5215, 6314, 6832, 6834, 6849, 7324, 7852; daarom, wanneer zij het vuur ergens anders vandaan hadden genomen, werden zij met een plaag getroffen en stierven, (Leviticus 10:1,2; Numeri 17:10-13); met het vuur immers ergens anders vandaan of met een vreemd vuur, werd de niet-Goddelijke Liefde aangeduid.

Dat zulke dingen die van het geloof zijn vanuit het goede van de liefde en van de naastenliefde, zoals: belijdenissen, aanbiddingen en gebeden, met reukwerken worden aangeduid, staat vast bij David: ‘Aanvaard zijn mijn gebeden, reukwerk voor U’, (Psalm 141:2).

Bij Johannes: ‘De vier levende wezens [dieren] en de vierentwintig ouderen, zij vielen voor het Lam, hebbende eenieder citers en gouden fiolen vol reukwerken, welke zijn de gebeden der heiligen’, (Openbaring 5).

Bij dezelfde: ‘Een engel, hebbende een gouden wierookvat en hem werden vele reukwerken gegeven, opdat hij ze met de gebeden van alle heiligen zou leggen op het gouden altaar, dat vóór de troon is; de rook van het reukwerk klom op van de gebeden der heiligen’, (Openbaring 8:3,4).

Dat zulke dingen met het reukwerk worden aangeduid, heeft als oorzaak dat zij van het denken en vandaar van de mond zijn; de dingen echter die van de aandoening en vandaar van het hart zijn, worden aangeduid met het spijsoffer, bij Maleachi: ‘Van de opgang der zon tot aan de ondergang, zal de Naam van Jehovah groot zijn bij de natiën en in elke plaats zal reukwerk Mijn Naam worden toegebracht en een rein spijsoffer’, (Maleachi 1:11); en met het brandoffer bij Mozes: ‘De zonen van Levi zullen Jakob Uw gerichten leren en Israël Uw wet; zij zullen reukwerk tot Uw neus leggen en het brandoffer op Uw altaar’, (Deuteronomium 33:10).

Het reukwerk staat daar voor zulke dingen die van het denken en van de mond zijn en betrekking hebben op de waarheden van het geloof; het spijsoffer en het brandoffer voor zulke dingen die van de aandoening en van het hart zijn en betrekking hebben op de goedheden van de liefde.

Vandaar wordt in de tegengestelde zin de eredienst vanuit valsheden van het geloof verstaan onder, ‘aan andere goden roken’, (Jeremia 1:6; 44:3,5); ‘aan de afgoden roken’, (Ezechiël 8:11; 16:18); en onder ‘reukwerken ontsteken voor de baals’, (Hosea 2:13).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

La Biblia

 

Exodus 25

Estudio

   

1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Spreek tot de kinderen Israels, dat zij voor Mij een hefoffer nemen. Van alle man, wiens hart zich vrijwillig bewegen zal, zult gij Mijn hefoffer nemen.

3 Dit nu is het hefoffer, hetwelk gij van hen nemen zult: goud, en zilver, en koper;

4 Als ook hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geiten haar.

5 En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, en sittimhout;

6 Olie tot den luchter, specerijen ter zalfolie, en tot roking welriekende specerijen;

7 Sardonixstenen, en vervullende stenen tot den efod, en tot den borstlap.

8 En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone.

9 Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels, en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken.

10 Zo zullen zij een ark van sittimhout maken; twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte.

11 En gij zult ze met louter goud overtrekken, van binnen en van buiten zult gij ze overtrekken; en gij zult op dezelve een gouden krans maken rondom heen.

12 En giet voor haar vier gouden ringen, en zet die aan haar vier hoeken, alzo dat twee ringen op de ene zijde derzelve zijn, en twee ringen op haar andere zijde.

13 En maak handbomen van sittimhout, en overtrek ze met goud.

14 En steek de handbomen in de ringen, die aan de zijde der ark zijn, dat men de ark daarmede drage.

15 De draagbomen zullen in de ringen der ark zijn; zij zullen er niet uitgetogen worden.

16 Daarna zult gij in de ark leggen de getuigenis, die Ik u geven zal.

17 Gij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud; twee ellen en een halve zal deszelfs lengte zijn, en anderhalve el deszelfs breedte.

18 Gij zult ook twee cherubim van goud maken; van dicht goud zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels.

19 En maak u een cherub uit het ene einde aan deze zijde, en den andere cherub uit het andere einde aan gene zijde; uit het verzoendeksel zult gijlieden de cherubim maken, uit de beide einden van hetzelve.

20 En de cherubim zullen hun beide vleugelen omhoog uitbreiden, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover elkander zijn; de aangezichten der cherubim zullen naar het verzoendeksel zijn.

21 En gij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd hebben.

22 En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tussen de twee cherubim, die op de ark der getuigenis zijn zullen, alles, wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israels.

23 Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn.

24 En gij zult ze met louter goud overtrekken; gij zult ook een gouden krans daaraan maken, rondom heen.

25 Gij zult ook een lijst rondom daaraan maken, een hand breed; en gij zult een gouden krans rondom derzelver lijst maken.

26 Ook zult gij vier gouden ringen daaraan maken; en gij zult de ringen zetten aan de vier hoeken, die aan derzelver vier voeten zijn zullen.

27 Tegenover de lijst zullen de ringen zijn, tot plaatsen voor de handbomen, om de tafel te dragen.

28 Deze handbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult dezelve met goud overtrekken; en de tafel zal daaraan gedragen worden.

29 Gij zult ook maken haar schotelen, en haar rookschalen, en haar platelen, en haar kroezen (met welke zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken.

30 En gij zult op deze tafel altijd het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen.

31 Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht, en zijn rietjes; zijn schaaltjes, zijn knopen, en zijn bloemen zullen uit hem zijn.

32 En zes rieten zullen uit zijn zijden uitgaan; drie rieten des kandelaars uit zijn ene zijde, en drie rieten des kandelaars uit zijn andere zijde.

33 In het ene riet zullen drie schaaltjes zijn, gelijke amandelnoten, een knoop en een bloem; en drie schaaltjes, gelijk amandelnoten in een ander riet, een knoop en een bloem; alzo zullen die zes rieten zijn, die uit den kandelaar gaan.

34 Maar aan den kandelaar zelven zullen vier schaaltjes zijn, gelijk amandelnoten, met knopen, en met zijn bloemen.

35 En daar zal een knoop zijn onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; ook een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; nog een knoop onder twee rieten, uit denzelven, uitgaande; alzo zal het zijn met zes rieten, die uit den kandelaar uitgaan.

36 Hun knopen en hun rieten zullen uit hem zijn; het zal altemaal een enig dicht werk van louter goud zijn.

37 Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken, en doen lichten aan zijn zijden.

38 Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn.

39 Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap.

40 Zie dan toe, dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is.