La Biblia

 

Exodus 2:4

Estudio

       

4 En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten, wat hem gedaan zou worden.

De obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6742

Estudiar este pasaje

  
/ 10837  
  

6742. En het meisje ging en zij riep de moeder van de geborene; dat dit het ware van het goede van de Kerk betekent, dat het de dingen die van de Kerk zijn toevoegde, staat vast uit de betekenis van het meisje, namelijk het ware van het goede van de Kerk, waarover hierna; uit de betekenis van roepen, te weten toevoegen; dat immers het meisje riep, was om toe te voegen; en uit de betekenis van de moeder, namelijk de Kerk, nrs. 289, 2691, 2717, 5581; dus eveneens de dingen die van de Kerk zijn.

In het Woord wordt vermeld: maagd en eveneens meisje, maar laatstgenoemde zelden met de benaming, waarmee zij hier wordt vermeld, in de oorspronkelijke taal; de maagd betekent het goede dat van de hemelse Kerk is, het meisje echter het ware van het goede, dat van de geestelijke Kerk is; zoals bij David: ‘Zij hebben Uw gangen gezien, o God, de gangen van mijn God, van mijn Koning, in het heiligdom; de zingenden gingen voor, de speellieden achter, in het midden van de trommelde meisjes’, (Psalm 68:25,26); de woorden die in dit vers staan, worden alle gezegd met betrekking tot de ware dingen van het goede, die van de geestelijke Kerk zijn; dat God wordt gezegd waar over het ware wordt gehandeld, zie de nrs. 2769, 2807, 2822, 4402; dat de koning het ware is, nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148; dat van de zingenden wordt gesproken met betrekking tot de waarheden die van de geestelijke Kerk zijn, nrs. 418-420; van de trommelden met betrekking tot het geestelijk goede, nr. 4138; vandaar kan men weten dat de meisjes de waarheden van het goede zijn, die van de geestelijke Kerk zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2807

Estudiar este pasaje

  
/ 10837  
  

2807. Dat de woorden ‘Abraham zei: God zal voor Zichzelven een dier ten brandoffer zien, mijn zoon’ het antwoord betekenen, dat het Goddelijk Menselijke in hen zal voorzien die geheiligd zullen worden, blijkt uit de betekenis van ‘voor zichzelven zien’, wanneer het op God betrekking heeft, dan namelijk is het vooruitzien en voorzien; want zien is in de naastgelegen innerlijke zin, verstaan, zie nrs. 2150, 2325; in een nog innerlijker zin echter is het geloof hebben, nrs. 897, 2325; maar in de hoogste zin is het vooruitzien en voorzien. Verder uit de betekenis van ‘het dier ten brandoffer’, namelijk diegenen uit het menselijk geslacht die geheiligd zullen worden, waarover zojuist hiervoor in nr. 2805.

Dat onder het dier ten brandoffer hier de geestelijken worden verstaan, blijkt duidelijk uit hetgeen volgt. De dieren ten brand- en slachtoffer betekenden verschillende dingen, namelijk iets anders het lam, iets anders het schaap, iets anders het bokje en de geit en iets anders ram en geitenbok en ook iets anders een os en ook een var en een kalf; iets anders ook de jongen van duiven en de tortelduiven. Dat zij elk wat anders betekenden, kan duidelijk hieruit blijken, dat er nadrukkelijk werd bepaald, welk soort zij offeren zouden op elke dag, bij elk feest, bij verzoeningen, bij reinigingen, bij inwijdingen en bij overige gelegenheden. Deze soorten zouden nooit met zoveel nadruk bepaald zijn, wanneer zij niet een voor een iets bijzonders zouden betekenen. Het is duidelijk, dat alle riten of soorten van uiterlijke eredienst, die in de Oude Kerk bestonden en later in de Joodse Kerk, de Heer uitbeeldden, dus vooral de brand- en slachtoffers, want deze waren de voornaamste dingen van de eredienst bij de Hebreeuwse natie; en daar zij de Heer uitbeeldden, beeldden zij tevens bij de mensen de dingen uit die van de Heer zijn, namelijk de hemelse dingen van de liefde en de geestelijke dingen van het geloof, en dus de mensen zelf die van dien aard waren of van dien aard moesten zijn; dit is de reden, waarom door het schaap hier de geestelijken worden aangeduid, dat wil zeggen, zij die tot de geestelijke Kerk van de Heer behoren. Dat de woorden ‘God zal voor Zichzelven een dier ten brandoffer zien, mijn zoon’ betekenen, dat het Goddelijk Menselijke zal voorzien, kan hieruit blijken, dat hier niet gezegd wordt, dat Jehovah zien zal, maar dat God zal zien. Wanneer beiden genoemd worden, zoals in dit hoofdstuk, dan wordt onder Jehovah hetzelfde verstaan als onder de Vader en door God hetzelfde als onder de Zoon, dus hier het Goddelijk Menselijke; en dit omdat gehandeld wordt over de geestelijke mens en dat hem de zaligheid gewordt door het Goddelijk Menselijke, zie de nrs. 2661, 2716.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl