От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4300

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

4300. En de zon rees hem op; dat dit de verbinding van de goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het verrijzen van de zon, namelijk de verbinding van de goede dingen; dat door het opgaan van de dageraad wordt aangeduid dat de verbinding nabij is of aanvangt, zie nr. 4283; hieruit volgt dat het verrijzen van de zon de verbinding zelf is; want de zon betekent in de innerlijke zin de hemelse liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060; dus de goede dingen, want deze zijn van die liefde; wanneer de hemelse liefde zich bij de mens openbaart, dat wil zeggen, wanneer zij wordt bemerkt, dan wordt er gezegd dat de zon hem verrijst, want dan worden de goede dingen van die liefde met hem verbonden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Проучете този пасаж

  
/ 325  
  

Засега този превод съдържа пасажи до #325. Вероятно все още е в процес на разработка. Ако натиснете стрелката наляво, ще намерите последния преведен номер.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #840

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

840. Dat de woorden ‘en God gedacht’ het einde van de verzoeking en het begin van de vernieuwing betekenen, blijkt uit hetgeen voorafgaat, en uit hetgeen volgt; dat God gedenkt, betekent in het bijzonder, dat Hij Zich erbarmt; Zijn gedenken is barmhartigheid, welke Hem bovenal na de verzoeking wordt toegeschreven, daar dan een nieuw licht straalt. Zolang de verzoeking aanhoudt, meent de mens, dat de Heer verre is, aangezien hij door de kwade geesten heen en weer gedreven wordt, en wel zo, dat hij soms in zo’n vertwijfeling is, dat hij nauwelijks aan het bestaan van een God gelooft; maar de Heer is dan meer tegenwoordig dan hij ooit geloven kan. Wanneer daarentegen de verzoeking ophoudt, ontvangt hij vertroosting, en eerst dan gelooft hij de Heer aanwezig, waarom hier, daar het zo schijnt, het gedenken van God het einde van de verzoeking betekent, en het begin van de vernieuwing. Er staat God gedenkt, maar niet Jehovah, omdat hij nog in de staat vóór de wedergeboorte is. Wanneer hij echter is wedergeboren, wordt de naam Jehovah genoemd, zoals aan het eind van dit hoofdstuk, vers 20 en 21; de reden hiervan is, dat het geloof nog niet verbonden is met de naastenliefde. Eerst dan heet de mens wedergeboren, wanneer hij uit naastenliefde handelt; in de naastenliefde is Jehovah, niet zozeer in het geloof vooraleer dit met naastenliefde is verbonden. De naastenliefde is het eigenlijke zijn en leven van de mens in het andere leven; het eigenlijke Zijn en Leven Zelf is Jehovah, vandaar dat er, vooraleer de mens is en leeft, niet gezegd wordt, dat Jehovah bij hem is, maar God.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl