З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6303

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

6303. En God zal met ulieden zijn; dat dit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer betekent, staat vast uit de betekenis van God zal met ulieden zijn, namelijk de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, want wanneer de Heer met iemand is, dan leidt Hij hem en voorziet Hij daarin dat alle dingen die gebeuren, hetzij droevig, hetzij vreugdevol, voor hem ten goede uitvallen; dit is de Goddelijke Voorzienigheid. Dat er wordt gezegd de Voorzienigheid van de Heer, komt omdat er wordt gezegd God met ulieden en onder God en onder Jehovah wordt in het Woord de Heer verstaan; er is immers geen andere God behalve Hijzelf; Hijzelf is immers de Vader en Hijzelf is de Zoon, want Zij zijn één; de Vader is in Hem en Hij is in de Vader, zoals Hijzelf leert bij, (Johannes 14:9-11);

zie ook de nrs. 1343, 1736, 2921, 3035, 5663.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1736

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

1736. Dat de Heer Jehovah is, die hier de Allerhoogste God genoemd wordt, blijkt duidelijk uit het Woord; bij Jesaja:

‘Jehovah Zebaoth is Zijn naam, en uw Verlosser, de Heilige Israëls, wordt de God der ganse aarde genoemd’, (Jesaja 54:5), waar duidelijk gezegd wordt, dat de Verlosser en de Heilige Israëls, die alleen de Heer is, Jehovah Zebaoth en de God der ganse aarde is.

Bij dezelfde:

‘Alzo zei Jehovah, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Ik ben Jehovah uw God’, (Jesaja 48:17).

Bij dezelfde:

‘Ik help u, spreekt Jehovah, uw Verlosser, de Heilige Israëls’, (Jesaja 41:14). Heilige Israëls en God Israëls wordt heel vaak gezegd; dat de Heer de Heilige Israëls en de God Israëls is, blijkt duidelijk hieruit, ‘dat zij de God Israëls zagen, onder Zijn voeten als een werk van saffiersteen en als het wezen des hemels in zijn zuiverheid’, (Exodus 24:10). De Joodse Kerk heeft ook geen ander erkend en Jehovah genoemd, daar zij een God Jehovah vereerden, en dit des te meer omdat – hetgeen de meesten van hen onbekend was – alle riten van de Kerk Hem uitbeeldden, en alle dingen van het Woord in de innerlijke zin Hem betekenden.

Bij Jesaja:

‘Hij zal de dood verslinden in alle eeuwigheid, en de Heer Jehovih zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en men zal te dien dage zeggen: Ziet, deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken; Deze is Jehovah, wij hebben Hem verwacht; wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn heil’, (Jesaja 25:8, 9), waar gehandeld wordt over de komst van de Heer.

Bij dezelfde:

‘Ziet, de Heer Jehovih zal in sterkte komen, en Zijn arm zal voor Hem heersen; gelijk een herder zal Hij Zijn kudde weiden, ze in Zijn arm vergaderen, de lammetjes in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij leiden’, (Jesaja 40:10, 11), waar duidelijk over de Heer wordt gehandeld, die de Heer Jehovih is. In sterkte zal Hij komen en Zijn arm voor Hem heersen, betekent dat Hij met eigen macht de hellen zal overwinnen; de kudde weiden, in de arm vergaderen, de lammetjes in de schoot dragen, de zogenden leiden, wordt gezegd van Zijn liefde of van Zijn barmhartigheid.

Bij dezelfde:

‘Alzo zei Jehovah, die de hemelen geschapen heeft, Hij God Zelf, die de aarde geformeerd heeft en die ze gemaakt heeft, Hij, die ze bevestigd heeft, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou, Hij heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou; Ik ben Jehovah en niemand meer. Ben niet Ik Jehovah en anders geen God behalve Mij, een gerecht God en Heiland is er niet behalve Mij; ziet op naar Mij, en wordt behouden, alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer’, (Jesaja 45:18, 21, 22), Hier is duidelijk van de Heer sprake, dat Hij alleen Jehovah en God is; dat de hemelen scheppen en de aarde formeren betekent tot wedergeboorte brengen, dus dat de Schepper van hemel en aarde de Regenerator is, zie de nrs. 16, 88, 472 en elders. Daarom wordt de Heer herhaaldelijk Schepper, Formeerder en maker genoemd.

Bij dezelfde:

‘Gij zijt onze Vader, want Abraham kent ons niet, en Israël erkent ons niet, Gij Jehovah, onze Vader, onze Verlosser, is van eeuwigheid Uw Naam’, (Jesaja 63:15, 16);

waar duidelijk van de Heer sprake is, die alleen de Verlosser is.

Bij Mozes:

‘Hoedt u voor Zijn aangezichten, en hoort naar Zijn stem, en verbittert Hem niet, want Hij zal ulieder overtreding niet verdragen, want Mijn Naam is in het midden van Hem’, (Exodus 23:21);

dat de naam het wezen is, zie men de nrs. 144, 145, en dat in het midden het binnenste is, nr. 1074.

Bij Jesaja:

‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven; en de heerschappij zal op Zijn schouder zijn; Zijn Naam zal genoemd worden: Wonderlijk, Raad, God Held, Vader der eeuwigheid, Vredevorst’, (Jesaja 9:5, 6);

waar duidelijk blijkt dat de Heer bedoeld is.

Bij Jeremia:

‘Ziet de dagen komen, dat Ik aan David een gerechte spruit zal verwekken, en Hij zal als koning regeren, en met inzicht handelen, en gericht en gerechtigheid doen op de aarde; in Zijn dagen zal Jehudah verlost worden, en Israël zal zeker wonen, en dit zal zijn, Zijn Naam, waarmee men Hem noemen zal: Jehovah onze gerechtigheid’, (Jeremia 23:5, 6), waar duidelijk de Heer bedoeld wordt.

Bij Zacharia:

‘Jehovah zal tot Koning zijn over de ganse aarde; te dien dage zal Jehovah één zijn, en Zijn naam één’, (Zacharia 14:9);

duidelijk over de Heer; de Naam staat voor het Wezen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5663

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

5663. Uw God en de God uws vaders; dat dit het Goddelijk Menselijke van de Heer betekent, kan hieruit vaststaan dat waar in het Woord God of Jehovah wordt genoemd, de Heer wordt verstaan en geen ander, nrs. 1343, 1736, 2921, 3035;

en dat wanneer wordt gezegd uw God en de God uws vaders, dat wil zeggen: de God van Israël en van Jakob en van zijn zonen, het Goddelijk Menselijke van de Heer wordt verstaan en wel ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke, nrs. 3305, 4286, 4570; want Israël beeldde de Heer uit ten aanzien van het innerlijk Natuurlijke en Jakob ten aanzien van het uiterlijk Natuurlijke en de zonen ten aanzien van de ware dingen in dat Natuurlijke. Dat onder God en Jehovah in het Woord de Heer werd verstaan, wist de Joodse Kerk niet, noch weet de christelijke Kerk dit heden ten dage; dat de christelijke Kerk dit niet heeft geweten, komt omdat zij het Goddelijke in drie persoenen heeft onderscheiden; maar de Oude Kerk, die na de vloed was en vooral de Oudste Kerk , die vóór de vloed was, hebben geen ander onder Jehovah en God verstaan dan de Heer en wel Hem ten aanzien van het Goddelijk Menselijke; zij wisten ook van het Goddelijke Zelf dat in de Heer is en dat Hij Zijn Vader noemt, maar over dat Goddelijke Zelf dat in de Heer is, konden zij niet denken, maar wel over het Goddelijk Menselijke; en dus konden zij met geen ander Goddelijke verbonden worden; de verbinding immers vindt plaats door het denken, dat van het verstand is en door de aandoening die van de wil is, dus door het geloof en door de liefde; wanneer men immers denkt over het Goddelijke Zelf, vallen die gedachten als het ware in een onbegrensd heelal en wordt zo verstrooid, omdat er geen verbinding is; anders is het gesteld wanneer men denkt over het Goddelijke Zelf als het Goddelijk Menselijke; en zij wisten dat zij, indien zij niet met het Goddelijke werden verbonden, niet gezaligd konden worden; daarom was het het Goddelijk Menselijke dat de Oude Kerken hebben aanbeden; Jehovah openbaarde Zich ook in het Goddelijk Menselijke bij hen; en het Goddelijk Menselijke was het Goddelijke Zelf in de hemel; de hemel immers stelt één mens samen, die de Grootste Mens wordt genoemd, waarover tot nu toe aan het einde van de hoofdstukken is gehandeld; dit Goddelijke in de hemel is niet iets anders dan het Goddelijke zelf, maar in de hemel als Goddelijk Mens; het is deze Mens die de Heer opgenomen en in Zich Goddelijk gemaakt en met het Goddelijk Zelf verenigd heeft, zoals Hij uit het eeuwige verenigd is geweest, want uit het eeuwige is Hij één; en wel omdat het menselijk geslacht anders niet had kunnen worden gezaligd; het kon immers niet langer voldoende zijn dat het Goddelijke Zelf door de hemel, dus door het Goddelijk Menselijke daar, kon invloeien in het menselijk gemoed en daarom wilde het Goddelijke Zelf het Goddelijk Menselijke daadwerkelijk door een in de wereld opgenomen Menselijke met Zich verenigen en de ene en de andere is de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl