1819. Dat ‘Hij zei: Heer Jehovih’ een zekere samenspraak van de innerlijke mens met de binnenste mens betekent, blijkt uit hetgeen in het vorige vers is gezegd door deze woorden ‘Jehovah zei tot hem’; en verder uit hetgeen in vers 2 van dit hoofdstuk over de Heer Jehovih is gezegd, namelijk dat het een samenspreken is van de innerlijke mens met de binnenste, of met Jehovah; vooral wanneer Hij in verzoeking was.