Из Сведенборгових дела

 

Aardbollen in het Heelal # 1

Проучите овај одломак

/ 178  
  

1. Hoofdstuk 1. Over de aardbollen in ons zonnestelsel.

Aangezien door de goddelijke barmhartigheid van de Heer de innerlijke zintuigen, die tot mijn geest behoren, in mij geopend zijn, werd het mij daardoor gegeven om met engelen en geesten te spreken; niet alleen met hen die dicht bij onze aarde zijn, maar ook met geesten en engelen die in de nabijheid van andere werelden zijn, omdat ik een ernstig verlangen koesterde om te weten of er andere werelden waren en hoe die dan waren en hoe hun bewoners waren. Met sommigen onderhield ik mij een dag, met anderen een week en met weer anderen maanden lang. Ik werd door hen onderricht over de wereld die ze bewoond hadden en waar ze nabij waren, over het leven daar, de gewoonten, de religie en over verscheidene andere dingen daar die het vermelden waard zijn. Omdat het mij vergund werd om op deze wijze die zaken te leren kennen, kan ik ze beschrijven aan de hand van wat ik gezien en gehoord heb. Men moet weten dat alle geesten en engelen uit het menselijk geslacht zijn, [1880] en dat ze in de nabijheid van hun wereld zijn, [9968] en weten wat daar gebeurt. Als bij een mens de innerlijke zintuigen voldoende zijn geopend en hij met hen kan spreken en zich met hen kan onderhouden, kunnen ze hem onderrichten. De mens is immers in wezen een geest, [322, 1880, 1881, 3633, 4622, 6054, 6605, 6626, 7021, 10594] en één met de geesten wat zijn innerlijk betreft, [2379, 3645, 4067, 4073, 4077]. Hierdoor kan iemand waarvan de innerlijke zintuigen door de Heer zijn geopend, met hen spreken zoals de ene mens met de andere, [67, 68, 69, 784, 1634, 1636, 7802, 9438, 10751] en dit is mij nu gedurende de laatste twaalf jaar dagelijks vergund geweest.

/ 178  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Из Сведенборгових дела

 

Arcana Coelestia # 1636

Проучите овај одломак

  
/ 10837  
  

1636. Quam aegre homines possint adduci ad credendum quod spiritus et angeli sint, et minus quod aliquis cum illis loqui possit, constare mihi potuit ex hoc exemplo; erant quidam spiritus, inter doctiores cum vixerunt in corpore, tunc mihi noti (locutus enim sum fere cum omnibus quos cognovi in vita corporis eorum, cum quibusdam per aliquot septimanas, cum quibusdam per annuum tempus, prorsus sicut in corpore vixissent); illi adducti semel in similem cogitationis statum quem habuerunt cum vixerunt in mundo, quod facile fit in altera vita, tunc insinuatum iis num credant quod aliquis homo cum spiritibus loqui posset; dicebant tunc in illo statu quod phantasia sit tale quid credere, et hoc satis constanter asseverabant; inde datum scire quam difficile adduci queat homo ad credendum quod aliqua loquela possit dari homini cum spiritibus, ex causa quia non credunt spiritus duri, minus se inter spiritus venturos post mortem, quod etiam iidem maximopere tunc mirati; et usque erant inter doctiores; et multum coram populo locuti de altera vita, deque caelo et angelis; sic ut iis id scientifice notissimum fuisse autumari potuisset, imprimis ex Verbo ubi id frequenter occurrit.

  
/ 10837  
  

This is the Third Latin Edition, published by the Swedenborg Society, in London, between 1949 and 1973.

Из Сведенборгових дела

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4073

Проучите овај одломак

  
/ 10837  
  

4073. En Jakob zond en hij riep Rachel en Lea op het veld tot zijn kudde van kleinvee; dat dit het aanbinden van de aandoeningen van het ware betekent door het nu onder Jakob verstane goede en de toevoeging dan, toen het weg zou gaan, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het natuurlijke, waarover meermalen eerder; en uit de uitbeelding van Rachel en Lea, namelijk de aan dat goede aangebonden aandoeningen van het ware: Rachel de aandoening van het innerlijk ware en Lea de aandoening van het uiterlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819;

dat tot haar zenden en haar roepen op het veld tot zijn kudde, wil zeggen ze aan zich aanbinden, is duidelijk; het veld betekent die dingen die van het goede zijn en waar het goede is, nrs. 2971, 3196, 3310, 3317;

en de kudde van kleinvee de goede en ware dingen zelf die nu verworven zijn, waaraan de onder Rachel en Lea verstane aandoeningen van het ware zouden worden toegevoegd toen het zou weggaan. Jakob beeldt in dit hoofdstuk het goede van het natuurlijke uit, namelijk dat het dichter toetrad tot de verbinding met het Goddelijke, nr. 4069, omdat het zich opmaakte om zich af te scheiden en in de afscheiding van het door Laban aangeduide goede, zie over Jakob, nr. 3775; want de uitbeeldingen gedragen zich overeenkomstig de veranderingen van staat ten aanzien van het goede en ware en de veranderingen van staat overeenkomstig de veranderingen van de geesten en de engelen die in zodanig goede en ware zijn, overeenkomstig wat eerder in nr. 4067 is gezegd. Wanneer de gezelschappen van de geesten en de engelen die in het goede als middel zijn, terugtreden, dan treden nieuwe gezelschappen toe die in een volmaakter goede zijn; de staat van de mens gedraagt zich geheel en al overeenkomstig de gezelschappen van de geesten en engelen temidden van wie hij is; van dien aard is zijn wil en van dien aard ook zijn gedachten. Maar zijn veranderingen van staat gedragen zich geheel anders wanneer hij zelf die gezelschappen naar zich toehaalt of hijzelf zich daarbij aansluit en anders wanneer die gezelschappen bij hem worden aangesloten door de Heer; wanneer hijzelf zich daarbij aansluit, dan is hij in het boze; wanneer zij echter bij hem worden aangesloten door de Heer, dan is hij in het goede; wanneer hij in het goede is, vloeit door die gezelschappen zo’n goede in als van dienst is voor de hervorming van zijn leven. Wat hier in de innerlijke zin wordt gezegd over het door Jakob uitgebeelde goede, over de aandoeningen van het ware, die Rachel en Lea zijn en over de aanplooiing van deze toen het weg zou gaan van het door Laban aangeduide goede, geheel en al zo naar het leven is het gesteld met de gezelschappen en de veranderingen ervan; daaruit doorvatten de engelen de staten die bij de mens zijn, dus zijn goede en ware dingen zodanig als die zijn, dus ontelbare dingen, die aan de mens nauwelijks als een enkel algemeen iets verschijnen; vandaar zijn de engelen in de oorzaken zelf, want zij zien en doorvatten die gezelschappen; de mens is echter in de uitwerkingen en hij ziet die gezelschappen niet, maar hij kan ze slechts op duistere wijze gewaarworden door enige veranderingen van staat die van daar zijn; en niets ten aanzien van het goede en ware, tenzij hij door de engelen uit de Heer wordt verlicht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl