З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6303

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

6303. En God zal met ulieden zijn; dat dit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer betekent, staat vast uit de betekenis van God zal met ulieden zijn, namelijk de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, want wanneer de Heer met iemand is, dan leidt Hij hem en voorziet Hij daarin dat alle dingen die gebeuren, hetzij droevig, hetzij vreugdevol, voor hem ten goede uitvallen; dit is de Goddelijke Voorzienigheid. Dat er wordt gezegd de Voorzienigheid van de Heer, komt omdat er wordt gezegd God met ulieden en onder God en onder Jehovah wordt in het Woord de Heer verstaan; er is immers geen andere God behalve Hijzelf; Hijzelf is immers de Vader en Hijzelf is de Zoon, want Zij zijn één; de Vader is in Hem en Hij is in de Vader, zoals Hijzelf leert bij, (Johannes 14:9-11);

zie ook de nrs. 1343, 1736, 2921, 3035, 5663.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3036

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

3036. Dat de woorden ‘die mij uit het huis van mijn vader en uit het land van mijn geboorte genomen heeft’ betekenen, krachtens hetwelk de Heer Zich bevrijd had van de moederlijke dingen ten aanzien van de boosheden en valsheden, blijkt uit de betekenis hier van ‘het huis van de vader en van het land van de geboorte’ namelijk het moederlijke of het overgeërfde van de moeder, waaruit het boze en valse was, waartegen de Heer streed en dat Hij uitdreef, zodat Hij zo uit eigen macht Zijn Menselijke Goddelijk maakte; zie wat hierover in nr. 3031 is gezegd ten aanzien van het huis en het land, vanwaar Abraham kwam en eerder over het overgeërfde van de Heer, namelijk dat uit Jehovah het Goddelijke was en uit de moeder het boze, zie de nrs. 1414, 1444;

dat Hij tegen het van de moeder overgeërfde boze streed, maar dat Hij geen daadwerkelijk boze had, nrs. 1444, 1573. En dat de Heer al het van de moeder overgeërfde boze aflegde, zodat Hij tenslotte niet meer haar zoon was, nrs. 2159, 2574, 2649. Het is dit overgeërfde, namelijk van de moeder, dat in de innerlijke zin wordt aangeduid door het huis van de vader en het land van de geboorte; door het huis van de vader het moederlijk overgeërfde ten aanzien van het boze en door het land van de geboorte het moederlijk overgeërfde ten aanzien van de valsheden; want waar het boze is, daar zijn valsheden; zij zijn met elkaar verbonden. Dat Hij deze uit eigen macht uitdreef, nrs. 1616, 1813, 1921, 2025, 2026, 2083, 2523.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl